ECLI:NL:GHARN:2000:AA6546

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/1116
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Lamens
  • E.M. van Hoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op inkomsten uit piramidespelen en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 13 april 2000, staat de belastingheffing over inkomsten uit piramidespelen centraal. De belanghebbende, die in 1994 deelnam aan een piramidespel, ontving een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had geen opgave gedaan van de inkomsten die hij uit het piramidespel had genoten. De Inspecteur stelde dat deze inkomsten belastbaar waren, terwijl de belanghebbende betoogde dat het voordeel uit het piramidespel niet als inkomen kon worden aangemerkt, maar als een reeks van schenkingen. Het Hof oordeelde dat de betalingen tussen deelnemers en de organisatie niet als schenkingen konden worden gekwalificeerd, omdat deze gebaseerd waren op afdwingbare verplichtingen uit overeenkomsten.

Daarnaast werd de vraag behandeld of het voordeel dat de belanghebbende had genoten, kon worden beperkt tot het bedrag dat hij had ontvangen van deelnemers die hij zelf had aangebracht. Het Hof oordeelde dat het gehele voordeel belastbaar was, ongeacht de inspanning van de belanghebbende om andere deelnemers aan te brengen. De belanghebbende voerde ook aan dat de Inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door alleen navorderingsaanslagen op te leggen aan belastingplichtigen die een voordeel van meer dan ƒ 10.000,- hadden behaald. Het Hof verwierp dit argument, omdat de belanghebbende geen feiten had aangetoond die deze bewering konden onderbouwen.

Tot slot werd de stelling van de belanghebbende dat hij niet belast kon worden voor nog niet geïnde cheques verworpen. Het Hof oordeelde dat de bedragen reeds in 1994 ter beschikking waren gesteld en dus terecht in het belastbaar inkomen waren opgenomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof achtte geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. Lamens, in aanwezigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier.

Uitspraak

EvH
Gerechtshof Arnhem
zesde enkelvoudige belastingkamer
nr. 99/1116
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren P
aangevallen beslissing : uitspraak van 26 maart 1999 op bezwaar
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1994
mondelinge behandeling : op 30 maart 2000 te Arnhem door mr. Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende en namens de Inspecteur
Gronden:
1. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar inkomsten genoten uit deelname aan piramidespelen. Belanghebbende heeft van deze inkomsten geen opgave gedaan bij de Belastingdienst.
1.1. Ter zake van deze inkomsten heeft belanghebbende voor het onderhavige jaar een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen. De navorderingsaanslag is opgelegd zonder boete.
2. Tussen partijen is in geschil:
2.1. of het door belanghebbende met het piramidespel behaalde voordeel kan worden aangemerkt als een reeks van schenkingen; zo nee,
2.2. of het door belanghebbende met het piramidespel behaalde voordeel voortvloeit uit een "bron van inkomen", te weten uit artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet); zo ja,
2.3. of het te belasten voordeel moet worden beperkt tot het bedrag dat door belanghebbende is ontvangen ter zake van de deelnemers die door hemzelf zijn aangebracht;
2.4. of de Inspecteur - in strijd met het gelijkheidsbeginsel - alleen die belastingplichtigen die een voordeel van netto meer dan ƒ 10.000,- hebben behaald met het piramidespel een navorderingsaanslag heeft opgelegd;
2.5. of belanghebbende ook die voordelen heeft genoten die hij slechts in de vorm van nog niet geïnde cheques voorhanden heeft.
3. In tegenstelling tot de Inspecteur beantwoordt belanghebbende de vraag onder 2.2 en 2.5 ontkennend en de overige vragen bevestigend.
Schenking
4. Van schenking is sprake indien bevoordeling uit vrijgevigheid plaatsvindt. Belanghebbendes betoog dat het door hem behaalde voordeel uit het piramidespel is aan te merken als een schenking, berust op een onjuiste rechtsopvatting.
4.1. Belanghebbendes voordeel bestaat uit betalingen tussen deelnemers en de organisatie onderling. Deze betalingen zijn over en weer gebaseerd op verplichtingen die voortvloeien uit door partijen gesloten overeenkomsten. De betalingen zijn afdwingbaar zodat niet kan worden gesproken van vrijgevigheid.
Bron van inkomen
5. Belanghebbende is, anders dan de Inspecteur, van mening dat er geen sprake is van een bron van inkomen en dat mitsdien zijn inkomsten uit het piramidespel niet belast zijn. Ter zitting heeft hij daaraan nog toegevoegd dat hij, toen hij ging deelnemen aan het piramidespel, er niet vanuit is gegaan dat hem dat iets zou opleveren.
5.1. Dit argument biedt echter geen soelaas. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 1990, nr. 26 142 (BNB 1990/329) is voor de vraag of voordelen uit niet in dienstbetrekking verrichte diensten zijn aan te merken als inkomsten in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de Wet niet van belang of voordeel werd beoogd of kon worden verwacht, mits de diensten verricht zijn in het economische verkeer.
5.2. Nu tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een voordeel dat is behaald met in het economische verkeer verrichte arbeid, dient dit voordeel te worden gerekend tot de inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b van de Wet.
Beperken van te belasten voordeel?
6.1. Belanghebbende voert aan dat hij per uitbetaling van ƒ 4.500,- slechts één deelnemer en zichzelf heeft aangebracht en dat hij dus geen inspanning heeft geleverd om de overige 14 deelnemers van wie hij betalingen heeft ontvangen, al dan niet door tussenkomst van de organisatie, aan het piramidespel te doen deelnemen. Belanghebbende verbindt daaraan klaarblijkelijk de conclusie dat slechts belastbaar is het voordeel dat hij heeft genoten door zijn eigen inspanning.
6.2. Dit betoog faalt. Nu het door belanghebbende met het piramidespel behaalde voordeel -direct dan wel indirect- voortvloeit uit de door hem met betrekking tot het piramidespel verrichte arbeid, heeft de Inspecteur terecht het gehele voordeel in aanmerking genomen. Voor een beperking van de inkomsten als belanghebbende bepleit, bestaat derhalve geen grond.
Gelijkheidsbeginsel
7.1. Belanghebbende heeft voorts nog betoogd dat de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel nu hij slechts belastingplichtigen die een voordeel van zekere omvang hebben behaald met het piramidespel een navorderingsaanslag heeft opgelegd. Belanghebbende heeft hieraan ter zitting nog toegevoegd dat hij zeker weet dat er belastingplichtigen zijn die, net als hij, ressorteren onder de belastingdienst Particulieren P, die, na aftrek van hun inleggeld, netto meer hebben ontvangen dan ƒ 10.000,- en die geen navorderingsaanslag hebben ontvangen.
7.2. Desgevraagd antwoordt de Inspecteur ter zitting dat hij indien hij hiervan tijdig op de hoogte zou zijn geweest, de desbetreffende belastingplichtigen eveneens een navorderingsaanslag zou hebben opgelegd. Hij voegt hieraan toe dat hij niet uitdrukkelijk van belastingheffing heeft afgezien en dat er derhalve geen sprake is van beleid.
7.3. Tegenover deze gemotiveerde betwisting van de Inspecteur maakt belanghebbende, op wie daarvan de stelplicht en bewijslast rust, ook ter zitting geen feiten en omstandigheden aannemelijk die de conclusie rechtvaardigen dat in dit geval bij het opleggen van de navorderingsaanslag in strijd met het gelijkheidsbeginsel is gehandeld.
Niet geïnde cheques
8. Tenslotte meent belanghebbende dat hij niet kan worden belast voor die inkomsten die hem nog niet zijn toegevloeid omdat hij enige cheques nog niet heeft verzilverd.
8.1. Belanghebbende beschikte in 1994 reeds over deze cheques zodat de daarop vermelde bedragen hem reeds in 1994 ter beschikking waren gesteld in de zin van artikel 33, lid 1 onderdeel a, van de Wet. De bedragen zijn genoten en derhalve terecht in belanghebbendes belastbaar inkomen begrepen.
Conclusie
9. De uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud).
Beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2000 door mr. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(E.M. van Hoorn) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 april 2000
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Van de verzoeker wordt een griffierecht van ¦ 150,-- geheven.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.