ECLI:NL:GHARN:2000:AA6545

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99-00463
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Lamens
  • E.M. van Hoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op inkomsten uit piramidespelen en de toepassing van het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 13 april 2000, staat de belastingheffing over inkomsten uit piramidespelen centraal. De belanghebbende, die inkomsten had genoten uit deelname aan een piramidespel, had geen opgave gedaan van deze inkomsten bij de Belastingdienst. De Inspecteur legde een navorderingsaanslag op, inclusief een boete van 100%, welke laatste echter werd kwijtgescholden. De belanghebbende betwistte de navorderingsaanslag en voerde aan dat de inkomsten niet als een 'bron van inkomen' konden worden aangemerkt, en dat hij recht had op aftrek van kosten die hij had gemaakt in verband met zijn deelname aan het spel.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 maart 2000, waar de belanghebbende niet aanwezig was, werd de zaak besproken. De belanghebbende stelde dat 80-90% van de deelnemers aan het piramidespel geen opbrengst hadden genoten, en daarom er geen te verwachten voordeel was. Het Hof oordeelde echter dat, ongeacht de verwachtingen van de deelnemers, de activiteiten die de belanghebbende had verricht in het economische verkeer plaatsvonden, en dat de genoten voordelen als inkomsten moesten worden aangemerkt.

Daarnaast werd de vraag van aftrekbare kosten behandeld. De belanghebbende stelde dat hij twee deelnemers hun inleg had terugbetaald, maar het Hof oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat deze uitgaven als aftrekbare kosten konden worden aangemerkt. Het Hof ging ook in op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, waarbij het oordeelde dat de belanghebbende geen feiten had aangedragen die de conclusie rechtvaardigden dat de Inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld. Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van de eerste aanleg, waarbij het belanghebbende niet in het gelijk stelde.

Uitspraak

EvH
Gerechtshof Arnhem
zesde enkelvoudige belastingkamer
nr. 99/463
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren Q
aangevallen beslissing : uitspraak van 4 februari 1999 op bezwaar
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1996
mondelinge behandeling : op 30 maart 2000 te Arnhem door mr. Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier
waarbij verschenen : de Inspecteur
waarbij niet verschenen : belanghebbende, zonder kennisgeving aan het Hof, hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen bij aangetekende brief van 21 februari 2000, welke brief blijkens de PTT Post-retourkaart aan belanghebbendes gemachtigde is uitgereikt
Gronden:
1. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar inkomsten genoten uit deelname aan piramidespelen. Belanghebbende heeft van deze inkomsten geen opgave gedaan bij de Belastingdienst.
1.1. Ter zake van deze inkomsten heeft belanghebbende voor het onderhavige jaar een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen. De navorderingsaanslag is opgelegd met een boete van 100% van de nagevorderde belasting. De boete is geheel kwijtgescholden.
2. Tussen partijen is in geschil:
2.1. of het door belanghebbende met het piramidespel behaalde voordeel voortvloeit uit een "bron van inkomen", te weten uit artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet); zo ja,
2.2. welk bedrag aan aftrekbare kosten in aanmerking mag worden genomen;
2.3. of toepassing van het vertrouwensbeginsel aan heffing over de onderhavige inkomsten in de weg staat; en voorts
2.4. of de Inspecteur - in strijd met het gelijkheidsbeginsel - alleen die belastingplichtigen die een voordeel van netto meer dan ƒ 10.000,- hebben behaald met het piramidespel een navorderingsaanslag heeft opgelegd.
3. In tegenstelling tot de Inspecteur beantwoordt belanghebbende de vraag onder 2.1. ontkennend en de vragen onder 2.3. en 2.4. bevestigend. Met betrekking tot de vraag onder 2.2. betoogt belanghebbende dat ƒ 15.000,- in aanmerking moet worden genomen, terwijl de Inspecteur uitgaat van ƒ 5.000,-.
Bron van inkomen
4. Belanghebbende is, anders dan de Inspecteur, van mening dat er geen sprake is van een bron van inkomen en dat mitsdien zijn inkomsten uit het piramidespel niet belast zijn. Hiertoe heeft belanghebbende in zijn beroepschrift aangevoerd dat, nu 80-90% van de deelnemers aan dit spel in het geheel geen opbrengst hebben genoten geen sprake was van een te verwachten voordeel.
4.1. Dit argument biedt echter geen soelaas. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 1990, nr. 26 142 (BNB 1990/329) is voor de vraag of voordelen uit niet in dienstbetrekking verrichte diensten zijn aan te merken als inkomsten in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet niet van belang of voordeel werd beoogd of kon worden verwacht, mits de diensten verricht zijn in het economische verkeer.
4.2. Gelet op de aard van de activiteiten die belanghebbende heeft verricht, te weten het in de maatschappij benaderen en begeleiden van nieuwe leden, heeft belanghebbende die activiteiten verricht in het economische verkeer. Het voordeel dat belanghebbende heeft genoten uit deelname aan het piramidespel dient dan te worden gerekend tot de inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b van de Wet.
Aftrekbare kosten
5.1. Belanghebbende stelt dat twee, door hem aangebrachte, deelnemers er niet in zijn geslaagd nieuwe deelnemers te vinden. Belanghebbende beweert de twee nieuwe deelnemers hun inleggeld, zijnde twee keer ƒ 5.000,-, te hebben terugbetaald. In zijn subsidiaire standpunt verdedigt belanghebbende de stelling dat zijn netto-inkomsten uit het piramidespel om die reden dienen te worden verlaagd met de geretourneerde inleggelden groot totaal ƒ 10.000,-.
5.2. Belanghebbende heeft tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat tot dit bedrag uitgaven zijn gedaan, die als aftrekbare kosten hebben te gelden.
Vertrouwensbeginsel
6. Uit hetgeen is vermeld in de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met piramidespelen (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 523, nr. 5), kan belanghebbende niet een in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat het onderhavige voordeel niet in de belastingheffing zou worden betrokken. In dat verslag wordt immers voorop gesteld dat de opbrengsten uit piramidespelen volgens de gewone fiscale regels in de inkomstenbelasting worden betrokken. De passage in het verslag ‘Beslissend is of sprake is van een bron van inkomen, waarvoor van belang is of voordeel was beoogd en redelijkerwijs was te verwachten. Voor gewone deelnemers in een piramidespel is er doorgaans geen sprake van redelijkerwijs te verwachten voordeel. Doorgaans zullen de voor- en nadelen van het piramidespel van de gewone deelnemers daarom niet in de heffing worden betrokken’ heeft, gelet op de daarop volgende zin ‘Verliezen van deze deelnemers zijn dus niet aftrekbaar’, kennelijk slechts tot doel aan te geven dat met inachtneming van de gewone fiscale regels een verlies van een gewone deelnemer in het algemeen niet op zijn inkomen in mindering kan worden gebracht.
De passage kan, gelezen in samenhang met de rest van de alinea waarin zij is opgenomen, in redelijkheid niet zo worden uitgelegd dat ook indien - zoals zich in dezen voordoet - met de deelname aan een piramidespel een aanzienlijk voordeel wordt behaald belastingheffing in afwijking van de gebruikelijke fiscale regels achterwege zou blijven.
Gelijkheidsbeginsel
7.1. Belanghebbende heeft voorts nog betoogd dat de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel nu hij slechts belastingplichtigen die een voordeel van zekere omvang hebben behaald met het piramidespel een navorderingsaanslag heeft opgelegd.
7.2. Desgevraagd antwoordt de Inspecteur ter zitting dat hij, in afwijking van hetgeen hij in het vertoogschrift heeft betoogd, indien hij tijdig op de hoogte zou zijn geweest hij andere belastingplichtigen eveneens een navorderingsaanslag zou hebben opgelegd. Hij voegt hieraan toe dat hij niet uitdrukkelijk van belastingheffing heeft afgezien en dat er derhalve geen sprake is van beleid.
7.3. Tegenover deze gemotiveerde betwisting van de Inspecteur maakt belanghebbende, op wie daarvan de stelplicht en bewijslast rust, geen feiten en omstandigheden aannemelijk die de conclusie rechtvaardigen dat in dit geval bij het opleggen van de navorderingsaanslag in strijd met het gelijkheidsbeginsel is gehandeld.
Conclusie
8. De uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud).
Beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2000 door mr. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(E.M. van Hoorn) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 april 2000
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Van de verzoeker wordt een griffierecht van ¦ 150,-- geheven.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.