ECLI:NL:GHARN:2000:AA6543

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98-02853
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en aftrekbaarheid van uitgaven voor levensonderhoud

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 12 april 2000, staat de vraag centraal of een bijdrage van belanghebbende aan zijn zoon, die werkzaam was in een vennootschap onder firma, kan worden aangemerkt als aftrekbare uitgave in het kader van de inkomstenbelasting. De zaak betreft een uitspraak op bezwaar tegen een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1996. Belanghebbende heeft zijn zoon financieel ondersteund met een bedrag van ƒ 9.785, en de inspecteur van de Belastingdienst heeft de aftrekbaarheid van deze uitgave geweigerd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: na een onderbreking van zijn opleiding aan de kunstacademie, is de zoon van belanghebbende in dienst getreden bij zijn broer, die een eenmanszaak had die later werd omgezet in een vennootschap onder firma. De firma, die zich bezighoudt met digitale fotografie en multimedia, had in de jaren 1994 tot en met 1996 wisselende financiële resultaten. Belanghebbende stelde dat zijn zoon, gezien de financiële situatie van de firma, niet in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien zonder de financiële steun van zijn vader.

Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht de aftrek van de uitgaven heeft geweigerd. Het hof concludeert dat de zoon, gezien de positieve ontwikkeling van de resultaten van de firma, in staat had moeten zijn om een lening aan te gaan in plaats van afhankelijk te zijn van de bijdrage van zijn vader. Het hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur en verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond. De proceskosten worden niet vergoed, omdat het hof geen termen aanwezig acht voor een kostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan door vice-president mr. N.E. Haas, in aanwezigheid van griffier mevrouw Vermeulen-Post. Belanghebbende kan binnen vier weken na de verzenddatum van de uitspraak verzoeken om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke, waarvoor griffierecht verschuldigd is.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
Eerste meervoudige belastingkamer
nr. 98/02853
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar tegen een aanslag
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1996
mondelinge behandeling : op 28 maart 2000 te Arnhem door mr N.E. Haas, vice-president, mr Mattthijssen en mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Snoijink, gerechtsauditeur, en mevrouw Vermeulen-Post als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende en zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur voornoemd
gronden:
1. Na het afbreken in 1991 van een ople iding aan de kunstacademie te Q is belanghebbendes in 1967 geboren en sinds het voorjaar van 1994 weer bij hem inwonende in dienst getreden bij diens broer A die een eenmanszaak exploiteerde. Per 1 januari 1994 is die eenmanszaak omgezet in een vennootschap onder firma (hierna: de firma) met als vennoten de zoon en A.
2. De firma houdt zich onder meer bezig met digitale fotografie, profesionele lay-out/vormgeving, advertising en multimedia.
3. In 1994 heeft de firma voor een bedrag van ƒ 176.622 geïnvesteerd in digitale foto- en computerapparatuur.
4. De firma leed in 1994 een verlies van ƒ 22.643. In de jaren 1995 en 1996 behaalde de firma een winst van onderscheidenlijk ƒ 33.334 en ƒ 99.256.
5. Het balanstotaal van de firma bedroeg per ultimo 1994 ƒ 278.079, ultimo 1995 ƒ 195.719 en ultimo 1996 ƒ 219.632. Het vreemd vermogen van de firma bedroeg per ultimo 1994 ƒ 282.881, ultimo 1995 ƒ 216.665 en ultimo 1996 ƒ 188.444.
6. Het aandeel in de winst van de zoon beliep 50%. Zijn kapitaalrekening vertoont het volgende verloop: 1994 (negatief) ƒ 10.871, 1995 (positief) ƒ 15.589, 1996 (positief) ƒ 55.740.
7. In het onderhavige jaar 1996 heeft belanghebbende de zoon ondersteund met in totaal ƒ 9.785.
8. Tussen partijen is in geschil of het bedrag van ƒ 9.785 is aan te merken als uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
9. Bijdragen als de onderhavige zijn niet aan te merken als uitgaven in de zin van gemelde wetsbepaling indien de ondersteunde gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en financiële positie zelf in zijn levensonderhoud zou kunnen voorzien, en degene die de bijdrage verstrekt derhalve niet geacht kan worden zich redelijkerwijs gedrongen te voelen in het levensonderhoud bij te dragen. Er is dan geen sprake van drukkende uitgaven in de zin van de aanhef van gemeld artikellid.
10. Het betoog van belanghebbende komt hierop neer dat de zoon gelet op de cash-flow van de firma niet kon beschikken over zijn kapitaal in de firma omdat dit feitelijk slechts mogelijk zou zijn door de activa van de firma te liquideren, waarbij het niet aannemelijk zou zijn dat de opbrengst groter zou zijn dan het totaal van de uitstaande schulden, dan wel - zo dit anders zou zijn - dit dermate bezwaarlijk zou zijn, dat belanghebbende zich desalniettemin gedrongen kon voelen de bijdrage te verstrekken om aantasting van het vermogen van de zoon te voorkomen.
11. In dezen valt echter niet in te zien - ook niet in het licht van de wijze waarop de firma was gefinancierd - waarom de zoon zonder een bijdrage als de onderhavige slechts in zijn levensonderhoud zou kunnen voorzien door zijn aandeel in het firmakapitaal aan te tasten en niet door het aangaan van een (eventueel achtergestelde) lening, bijvoorbeeld van belanghebbende. Gelet immers op de positieve ontwikkeling van het resultaat van de firma in de jaren 1994 tot en met 1996 is niet aannemelijk, dat ten tijde van het verstrekken van de bijdrage door belanghebbende zou moeten worden verwacht dat de zoon binnen afzienbare tijd niet tot terugbetaling van een lening in staat zou zijn. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet gesteld of gebleken.
12. Gelet op het vorenoverwogene heeft de inspecteur aftrek van de (met de drempel verminderde) uitgaven als buitengewone last terecht geweigerd.
13. Het beroep is ongegrond.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus gedaan door de voormelde kamer en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2000 te Arnhem door mr N.E. Haas voornoemd, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als griffier.
waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter van de voormelde kamer,
(I.B. Vermeulen-Post) (N.E. Haas)
Afschriften aangetekend per post verzonden op: 18 april 2000
Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Van de verzoeker wordt een griffierecht van 150 geheven.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.