4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht aanspraak maakt op een willekeurige afschrijving op het kantoorpand.
4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota.
4.3. Ter zitting is daaraan het volgende toegevoegd:
4.3.1. van de zijde van belanghebbende
Hij is bekend met de door het Hof gedane uitspraak in de door de Inspecteur gememoreerde zaak met het kenmerk 98/00413.
4.3.2. door de Inspecteur
4.3.2.1. Een situatie zoals genoemd in de pleitnota onder 3 en 4 (investeringen in een jaar waarover de belastingplichtige geen zelfstandigenaftrek geniet, gevolgd door een jaar waarin die belastingplichtige de verhoogde zelfstandigenaftrek geniet) doet zich hier niet voor.
Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op.
4.3.2.2. Op basis van een letterlijke uitleg van de tekst van artikel 2, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving zou belanghebbendes interpretatie van die bepaling juist kunnen zijn. Het is dan echter wel de vraag of die interpretatie overeenstemt met de bedoeling van de wetgever.
4.3.2.3. Hem is geen concreet geval bekend waarbij zich een situatie voordoet als bedoeld onder de punten 3 en 4 in de pleitnota en waarbij met betrekking tot 1996 aanspraak wordt gemaakt op willekeurige afschrijving ten aanzien van in 1995 verrichte investeringen. Beleid op dit punt is hem niet bekend.
4.4. Belanghebbende concludeert tot vermindering van het belastbaar inkomen tot
ƒ 108.751,-.
4.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Op grond van het derde lid, aanhef en onderdeel b, van artikel 10 van de wet (tekst 1996) kunnen de aanschaffingskosten van bedrijfsmiddelen willekeurig worden afgeschreven indien deze bedrijfsmiddelen bij ministeriële regeling zijn aangewezen. Met betrekking tot die bedrijfsmiddelen kan worden bepaald dat de willekeurige afschrijving beperkt wordt tot aangewezen gebieden dan wel tot aangewezen groepen van belastingplichtigen. Daarbij kunnen nadere voorwaarden worden gesteld.
5.2. In de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving is, voor zover van belang voor het onderhavige geschil, het volgende bepaald:
"Hoofdstuk II. Investeringen door startende ondernemers
Artikel 2
1. Als bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 10, derde lid, onderdeel b, van de wet worden aangewezen: bedrijfsmiddelen voor zover de belastingplichtige ter zake verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in een kalenderjaar waarover ten aanzien van hem de verhoogde zelfstandigenaftrek bedoeld in artikel 44m, derde lid, van de wet van toepassing is.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden bedrijfsmiddelen voor zover de belastingplichtige ter zake verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in een kalenderjaar waarover ten aanzien van hem de zelfstandigenaftrek bedoeld in artikel 44m, eerste lid, van de wet niet van toepassing is en dat onmiddellijk voorafgaat aan een kalenderjaar waarin de verhoogde zelfstandigenaftrek ten aanzien van hem van toepassing is, mede gerekend tot de bedrijfsmiddelen van het laatstgenoemde kalenderjaar.
3. (enz.)
Artikel 17
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996."
5.3. Het eerste lid van artikel 10a van de wet luidt als volgt:
"Afschrijving op bedrijfsmiddelen geschiedt naar de regels die zijn gesteld voor het tijdvak waarin ter zake van de verwerving of de verbetering van het bedrijfsmiddel verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt."
5.4. Artikel 10a is in de wet opgenomen met ingang van 1 september 1991. Op grond van het in dit artikel bepaalde geschiedt afschrijving, en dus ook willekeurige afschrijving, op bedrijfsmiddelen naar de regels die zijn gesteld voor het tijdvak waarin ter zake van de verwerving of de verbetering van het bedrijfsmiddel verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt.
5.5. Het standpunt van belanghebbende inhoudende dat artikel 10 van de wet en de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving een eigen uitputtende regeling geven is onjuist. Er bestaat geen enkele aanleiding bij het beantwoorden van de vraag of belanghebbende recht heeft op willekeurige afschrijving het onmiddellijk na artikel 10 in dezelfde afdeling van hetzelfde hoofdstuk van de wet opgenomen artikel 10a buiten aanmerking te laten. Dit volgt in het bijzonder niet uit de omstandigheid dat in artikel 10 niet naar artikel 10a wordt verwezen.
5.6. Voor zover belanghebbende beoogt aan te voeren dat het niet de bedoeling van de (materiële) wetgever is geweest dat artikel 10a van de wet aan willekeurige afschrijving over een jaar vóór 1996 in de weg staat, is dat betoog onjuist. In de toelichting op de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving is aan het slot opgenomen: