ECLI:NL:GHARN:2000:AA6326
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.B.H. Röben
- A.M.W. van der Waerden
- Rechtspraak.nl
Toepassing van zelfstandigenaftrek en navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 7 maart 2000, stond de toepassing van de zelfstandigenaftrek en de navorderingsaanslag inkomstenbelasting centraal. De belanghebbende, die in firmaverband met zijn zwager een benzinestation had gedreven, had in de periode van 26 maart tot en met 14 juli 1995 een winst van ƒ 34.350,- behaald. De belanghebbende verzocht om toepassing van de zelfstandigenaftrek, maar moest aantonen dat hij in dat jaar minimaal 1225 uren aan de onderneming had besteed. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat hij meer uren had gewerkt dan zijn zwager, en dat hij geen argumenten had aangedragen om zijn stelling te onderbouwen.
De Inspecteur van de Belastingdienst had gesteld dat de winst tot de normale jaarwinst behoorde en dat er geen bewijs was van enige eindafrekening. De belanghebbende had geen stukken of jaarrekening overgelegd die zijn standpunt konden ondersteunen. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur terecht de vrijstelling wegens stakingswinst had geweigerd. Daarnaast had de belanghebbende, ondanks het genieten van een uitkering van de sociale dienst, geen aangifte gedaan van zijn winst uit onderneming. Dit leidde tot een navorderingsaanslag met een verhoging van 50%.
Het Hof oordeelde dat er sprake was van opzettelijk niet doen van een juiste aangifte en dat de Inspecteur niet in strijd had gehandeld met beginselen van behoorlijk bestuur. De belanghebbende had onvoldoende argumenten aangedragen om de verhoging van de navorderingsaanslag te betwisten. Uiteindelijk werd het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en bevestigde het Gerechtshof de bestreden uitspraak. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een kostenveroordeling.