Voor het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze:
1. gelegen aan de onderstaande pleinen of wegen:
(…)
Verzetslaan
(…)
per kwartier of een gedeelte daarvan ƒ 0,50
(…)
Artikel 9 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen.
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip waarop en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.
Artikel 10 Kosten.
De kosten van de naheffingsaanslag terzake van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, bedragen ƒ 65,00.
(…)
Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel
1. Het bepaalde in de "Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen" van 26 augustus 1991 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich hebben voorgedaan vóór de in het tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag volgend op de publicatie van deze verordening."
4.2. De Verordening is goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 25 maart 1994, kenmerk WFB 94/945, en bekendgemaakt in de Stadskrant van 21 april 1994.
4.3. Belanghebbende heeft bij brief van 10 december 1997 uit eigen hoofde bezwaar gemaakt tegen de opgelegde naheffingsaanslag. De kennisgeving naheffingsaanslag parkeerbelasting is echter gericht aan X-Y, die, op grond van artikel 3, lid 2, onderdeel b, juncto artikel 2, aanhef en onderdeel b, van de Verordening, door de ambtenaar is aangemerkt als belastingplichtige. Derhalve zal het hof eerst onderzoeken of belanghebbende terecht in zijn bezwaar is ontvangen.
4.4. Het staat vast dat belanghebbende op 4 december 1997 het onder 2.1. bedoelde voertuig heeft geparkeerd op een parkeerplaats aan de Verzetslaan te Deventer. Gelet op het bepaalde in artikel 3, lid 1, van de Verordening kan belanghebbende derhalve als belastingplichtige worden aangemerkt. Daaraan doet niet af dat op grond van artikel 3, lid 2, aanhef en onderdeel b, van de Verordening de houder van het voertuig mede wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd (en daarmee als belastingplichtige), noch dat de onderhavige naheffingsaanslag is uitgereikt met toepassing van artikel 234, lid 8, van de Gemeentewet, noch dat de kennisgeving naheffingsaanslag parkeerbelasting (die, hoewel het om een kennisgeving gaat eveneens een aanslagnummer draagt, voorzien is van een dagtekening, een uiterste betaaldatum vermeldt - die afwijkt van de Verordening -, en is voorzien van een zogenoemde bezwaarclausule) is gezonden aan de houder van het voertuig.
4.5. Nu belanghebbende als belastingplichtige voor de parkeerbelasting kon worden aangemerkt, kon en mocht hij er vanuit gaan dat het, aan het door hem geparkeerde voertuig aangebrachte, aanslagbiljet (mede) tot hem gericht was. Een en ander is ook in overeenstemming met het systeem van heffing van parkeerbelasting zoals dit in de artikelen 225 en 234 van de Gemeentewet is neergelegd. Daaruit blijkt immers dat onder omstandigheden voor hetzelfde belastbare feit meerdere belastingplichtigen kunnen worden aangewezen. Belanghebbende was derhalve gerechtigd uit eigen hoofde een bezwaarschrift in te dienen tegen de opgelegde naheffingsaanslag. Dat uit het aanslagbiljet zelf niet duidelijk wordt tot welke van de mogelijke belastingplichtigen het is gericht kan een belanghebbende die daartegen bezwaar maakt niet worden tegengeworpen. De naheffingsaanslag is naar het oordeel van het hof op een juiste wijze bestreden, en de ambtenaar heeft belanghebbende terecht ontvangen in zijn bezwaar. Dat belanghebbende in zijn beroep tegen de tot hem gerichte uitspraak op het door hem ingediende bezwaarschrift kan worden ontvangen is, naar het oordeel van het hof terecht, niet in geschil.
4.6. Indien zou moeten worden aangenomen dat, in het geval geen voldoening van de belasting heeft plaatsgevonden, door de werking van artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening, alleen de houder als belastingplichtige kan worden aangemerkt geldt het hiervoor onder 4.5. overwogene evenzeer, gelet op het bepaalde in artikel 20, tweede lid, laatste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR).
4.7. Ingevolge artikel 20, lid 1, van de AWR, kan de ambtenaar, indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de te weinig geheven belasting naheffen. De ambtenaar verdedigt dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd omdat geen geldig parkeerkaartje achter de voorruit heeft gelegen, en dat derhalve niet op de voorgeschreven wijze aan de belastingplicht is voldaan.
4.8. Op grond van het bepaalde in de artikelen 1, aanhef en onderdeel a, en 9, van de Verordening is voor het ontstaan van het belastbare feit ter zake waarvan een parkeerbelasting wordt geheven, in alle gevallen een openbaar te maken besluit van burgemeester en wethouders noodzakelijk dat de aanwijzing inhoudt van de plaats waar, het tijdstip waarop en de wijze waarop tegen betaling van de belasting mag worden geparkeerd.
4.9. Een afschrift van een besluit als bedoeld in 4.8. is door de ambtenaar niet overgelegd. Als zodanig besluit kan niet gelden het door de ambtenaar na de zitting overgelegde stuk van 25 november 1991. Dat stuk is kennelijk behandeld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 3 december 1991, en heeft, blijkens een daarop geplaatste stempelafdruk, kennelijk geleid tot een besluit van burgemeester en wethouders om een aantal zaken aan de raad van de gemeente Deventer voor te leggen. Daaronder behoort het voorstel tot de vaststelling van de "Parkeerverordening Deventer 1991" onder intrekking van de "Parkeerverordening Deventer 1984". Die besluiten zijn van een veel eerdere datum dan de onderhavige verordening en kunnen in de onderhavige verordening dus niet hun wettelijke basis vinden. De door de ambtenaar overgelegde kaart die blijkens de daarop gestelde aantekening behoort bij het besluit van burgemeester en wethouders van 3 december 1991 kan op dezelfde grond niet als het besluit dat is bedoeld in 4.8. worden aangemerkt. Met de intrekking van de oude verordening van 26 augustus 1991 is aan de daarop gebaseerde besluiten de rechtsgrond komen te ontvallen. Een besluit dat inhoudt dat oude besluiten die op grond van de ingetrokken "Parkeerverordening Deventer 1991" zijn genomen ook voor de nieuwe Verordening Parkeerbelastingen 1994 hun gelding blijven behouden, is evenmin overgelegd.
4.10. Uit het vorenstaande leidt het hof af dat een besluit als bedoeld in 4.8. niet is genomen. Dat brengt het hof tot het oordeel dat de onderhavige naheffingsaanslag niet berust op een daarvoor toereikende wettelijke grondslag.
5. Conclusie
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is, en dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
6. Proceskosten
Belanghebbende heeft verklaard dat hij afziet van een verzoek de ambtenaar te veroordelen in de kosten van het geding.
7. Beslissing
Het hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op het bezwaar, waarvan beroep;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- gelast dat de ambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van ƒ 45,-