ECLI:NL:GHARN:2000:AA5810

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/02804
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaftrek voor disc-jockey kleding en de gevolgen van eerdere afspraken met de Belastingdienst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 14 februari 2000, gaat het om een geschil tussen een disc-jockey, aangeduid als belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van kosten voor speciaal aangeschafte kleding. De belanghebbende had in 1996 kleding aangeschaft, die hij 'macho-kleding' noemde, voor een bedrag van ongeveer ƒ 1.236. Deze kleding werd uitsluitend tijdens zijn optredens gedragen en niet in het dagelijks leven. De inspecteur weigerde de kosten als aftrekbaar te erkennen, omdat de kleding niet als werkkleding kon worden aangemerkt volgens de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

De belanghebbende voerde aan dat hij in het verleden een afspraak had gemaakt met de inspecteur, waarbij 75% van de kosten van vergelijkbare kleding als aftrekbaar werd erkend. De inspecteur stelde echter dat deze afspraak was opgeheven met de invoering van de Oort-wetgeving in 1990. De belanghebbende betwistte dit en stelde dat hij in de jaren 1990 tot en met 1995 de kosten steeds had afgetrokken en dat deze door de inspecteur waren aanvaard.

Het hof oordeelde dat de gang van zaken, waarbij de belanghebbende zijn kosten steeds had opgegeven zonder dat de inspecteur hiertegen had geprotesteerd, bij de belanghebbende de indruk had gewekt dat de inspecteur akkoord ging met de aftrek. Het hof concludeerde dat de inspecteur de aftrek had moeten beoordelen en dat de belanghebbende in redelijkheid mocht veronderstellen dat zijn aftrek geaccepteerd was. Het beroep van de belanghebbende werd gegrond verklaard, de aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 44.498, en de inspecteur werd gelast het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 98/02804
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
inspecteur : het hoofd van de eenheid Belastingdienst/ Particulieren P (hierna: de inspecteur)
beslissing : uitspraak op een bezwaarschrift
aanslag : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996, aanslagnummer xx
mondelinge behandeling : met toestemming van beide partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende geniet opbrengsten van in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden als disc-jockey. In verband met het verrichten van die werkzaamheden heeft belanghebbende kleding, door hem "macho-kleding" genoemd, aangeschaft tot een bedrag van (afgerond) ƒ 1.236. Het betreft blouses, jasjes en broeken die door belanghebbende tijdens zijn optreden, maar niet daarbuiten, worden gedragen.
2. Belanghebbende maakt met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk dat de onderhavige kleding kan worden aangemerkt als werkkleding in de zin van artikel 36, lid 1, onderdeel f, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Er is sprake van normale kleding die in het dagelijkse leven kan worden gedragen. Dat belanghebbende de onderhavige kleding, gelet op zijn leeftijd, in het dagelijkse leven niet zou dragen, doet daaraan niet af.
3. Belanghebbende heeft gesteld dat de in 1996 aangeschafte kleding niet verschilt van de kleding waarover hij in de 80-er jaren met de inspecteur een afspraak heeft gemaakt die inhoudt dat 75% van de uitgaven aan de desbetreffende kleding tot zijn aftrekbare kosten kan worden gerekend. Het bestaan van die afspraak wordt door de inspecteur niet ontkend. De inspecteur stelt zich echter op het standpunt dat met ingang van 1 januari 1990 de in het verleden bestaande afspraken geacht moeten worden te zijn opgezegd in verband met de invoering van de zogenoemde Oort-wetgeving. Met betrekking tot de aftrek na 1 januari 1990 is hij van mening dat door hem niet bewust een standpunt is ingenomen.
4. Belanghebbende heeft daartegenover gesteld dat in de jaren 1990 tot en met 1995 door hem de kosten zijn afgetrokken en door de inspecteur in aftrek zijn aanvaard zoals in de jaren daarvoor, en dat hij daarbij, tot in het begin van de 90-er jaren, steeds de desbetreffende rekeningen bij zijn aangifte heeft overgelegd. Bij de behandeling van zijn aangifte over één van die jaren heeft de inspecteur hem verzocht geen bescheiden meer bij de aangifte te overleggen. Hij bleef ieder jaar op gelijke wijze de kosten in zijn aangifte vermelden. De inspecteur heeft deze gang van zaken niet betwist. In de bijlage bij zijn aangifte over 1996 heeft belanghebbende vermeld:
"Beroepskleding discj. 75% v. ƒ 1.235,90 ƒ 926,93"
5. Naar het oordeel van het hof kan de in 4. geschetste gang van zaken bij belanghebbende de indruk hebben gewekt dat de inspecteur ook na 1 januari 1990 accoord zou gaan met een aftrek van 75% van de kledingkosten. Kledingkosten zijn na 1 januari 1990 in het geheel niet aftrekbaar of, indien sprake is van werkkleding, in het geheel wel. De onderhavige wijze van doen van aangifte moet worden aangemerkt als het uitdrukkelijk aan de orde stellen van de aftrek door belanghebbende. Deze omstandigheid, het niet corrigeren van de betreffende aftrekpost en het terugzenden van de bescheiden door de inspecteur in een eerder jaar, kunnen bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen hebben gewekt dat de inspecteur de aftrek heeft beoordeeld en accoord bevonden. Dat een dergelijke beoordeling in werkelijkheid mogelijk niet heeft plaatsgevonden doet daaraan niet af. Van belang is slechts hetgeen belanghebbende in redelijkheid heeft mogen veronderstellen. Eerst met ingang van het jaar waarin de inspecteur de aangelegeheid (wederom) nadrukkelijk aan de orde heeft gesteld kan anders worden geoordeeld.
6. Het vorenstaande betekent dat het beroep gegrond is, en dat de aanslag, conform de aangifte, moet worden vastgesteld naar een belastbaar inkomen van ƒ 44.498.
proceskosten:
Voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten acht het hof geen termen aanwezig. Van kosten die in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
beslissing:
Het gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 44.498;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 80 te vergoeden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 14 februari 2000 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(N. Th. Wagener) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 februari 2000
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht ¦ 150. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.