nw
Gerechtshof Arnhem
derde enkelvoudige belastingkamer
nr. 98/3581
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : *X
te : *Z
ambtenaar : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren Nijmegen
aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 9 september 1998 op bezwaar tegen navorderingsaanslag, aanslagnr. *H67
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1996
mondelinge behandeling : op 18 januari 2000 te Arnhem door mr N.E. Haas, vice-president, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier
waarbij verschenen : de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur
gronden:
1. Tussen partijen is niet in geschil, dat belanghebbende in 1996 als deelnemer aan het zogeheten "piramidespel" een rechtstreeks voordeel daaruit heeft genoten van ¦ 10.000,-. Het spel, waaraan deelname voor een ieder die dat wenste mogelijk was, werd aanvankelijk georganiseerd *A Inc., vanaf augustus 1996 door *B BV.
2. Belanghebbende heeft een aantal personen als deelnemers aangebracht en hen gestimuleerd om ook zelf weer nieuwe deelnemers te werven. Belanghebbende deed dit door met potentiële deelnemers bijeenkomsten van *A Inc. c.q. *B BV te bezoeken. Nieuwe deelnemers dienden vervolgens op hun beurt weer nieuwe deelnemers aan te brengen. Belanghebbende die betalingen heeft ontvangen ter zake van 10 nieuw aangebrachte deelnemers, is hoofdzakelijk als zogenaamd groot-aanbrenger in het piramidespel actief geweest.
3. Aangenomen mag worden dat belanghebbende zich heeft aangemeld als deelnemer aan het voornoemde piramidespel en daartoe het verplichte en niet voor restitutie in aanmerking komende inleggeld van ¦ 5.000,- heeft betaald met geen ander doel dan - door het werven van voldoende nieuwe deelnemers - positief geldelijk voordeel te behalen. De stukken van dit geding bevatten geen enkele aanwijzing in een andere richting. Belanghebbende heeft ook daadwerkelijk een positief resultaat uit zijn deelname aan het spel weten te behalen. De uitbetalingen aan hem geschiedden rechtstreeks door *A Inc. c.q. *B BV.
4. Het door belanghebbende behaalde positieve resultaat vloeide rechtstreeks voort uit zijn aktiviteiten die bestonden uit het werven van nieuwe deelnemers. Naar het oordeel van het Hof staat daarmee vast, dat sprake is geweest van werkzaamheden door belanghebbende in het economische verkeer, gericht op het behalen van voordeel. Het is hierbij niet van belang dat de omvang van het behaalde voordeel mede afhing van de mate waarin de door hem geworven deelnemers er in zijn geslaagd zelf nieuwe deelnemers aan te trekken.
5. Het voorgaande brengt het Hof tot het oordeel, dat de Inspecteur het door belanghebbende rechtstreeks uit de deelname aan het spel behaalde (netto) voordeel terecht als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in aanmerking heeft genomen.
6. Nu belanghebbendes werkzaamheden als voormeld een door hem beoogd positief resultaat hebben opgeleverd, kan aan de onder 5. geformuleerde conclusie niet afdoen dat de grote meerderheid - zoals belanghebbende stelt - van de gewone deelnemers aan het spel er financieel per saldo bij is ingeschoten.
7. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel is ongegrond. Belanghebbende beroept zich niet op enig door de Inspecteur bij hem opgewekt vertrouwen. De uitlatingen van de bewindslieden waarop belanghebbende doelt (te vinden in VN 1998/6.9) zijn niet zodanig algemeen geformuleerd dat daaruit valt af te leiden dat per saldo positieve opbrengsten van de gewone deelnemers niet in de belastingheffing zoals inkomstenbelasting dienen te worden betrokken.
Voorts moet worden opgemerkt dat een "gewone" deelnemer die per saldo een positieve opbrengst met zijn deelname heeft behaald, rechtens en feitelijk in een andere positie verkeert dan een soortgelijke deelnemer die zijn inleggeld geheel of gedeeltelijk heeft verloren. In dat laatste, zich hier niet voordoende, geval is het passend bij de vraag of dat negatieve voordeel bij de heffing van inkomstenbelasting in aanmerking genomen moet worden, onder meer de vraag naar de voorzienbaarheid van voordeel te stellen.
8. Het beroep van belanghebbende is derhalve niet gegrond.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 1 februari 2000 door mr N.E. Haas, vice-president, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,