nw
Gerechtshof Arnhem
derde enkelvoudige belastingkamer
nr. 98/4219
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : *X
te : *Z
ambtenaar : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren *P
aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 16 november 1998 op bezwaar tegen navorderingsaanslag, aanslagnr. *H67
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1996
mondelinge behandeling : op 5 januari 2000 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier
waarbij verschenen : de gemachtigde van belanghebbende, de Inspecteur
gronden:
1. Tussen partijen is niet in geschil, dat belanghebbende in 1996 als deelnemer aan het zogeheten "piramidespel" een rechtstreeks voordeel daaruit heeft genoten van ¦ 28.000,-. Het spel, waaraan deelname voor een ieder die dat wenste mogelijk was, werd aanvankelijk georganiseerd door *A Inc., vanaf augustus 1996 *B BV.
2. Belanghebbende heeft een aantal personen als deelnemers aangebracht en hen gestimuleerd om ook weer nieuwe deelnemers te werven. Belanghebbende deed dit door met potentiële deelnemers bijeenkomsten van *A Inc. c.q. *B BV te bezoeken. Nieuwe deelnemers dienden vervolgens op hun beurt weer nieuwe deelnemers aan te brengen. Belanghebbende die betalingen heeft ontvangen ter zake van 13 direct en indirect nieuw aangebrachte deelnemers is hoofdzakelijk als zogenaamd groot-aanbrenger in het piramidespel actief geweest.
3. Aangenomen mag worden dat belanghebbende zich heeft aangemeld als deelnemer aan het voornoemde piramidespel en daartoe het verplichte en niet voor restitutie in aanmerking komende inleggeld van ¦ 5.000,- heeft betaald met geen ander doel dan - door het werven van voldoende nieuwe deelnemers - positief geldelijk voordeel te behalen. De gemachtigde heeft dat ter zitting ook erkend. Belanghebbende heeft ook daadwerkelijk een positief resultaat uit zijn deelname aan het spel weten te behalen. De uitbetalingen aan hem geschiedden rechtstreeks door *A Inc. c.q. *B BV.
4. Het door belanghebbende behaalde positieve resultaat vloeide rechtstreeks voort uit zijn aktiviteiten die bestonden uit het werven van nieuwe deelnemers. Het is hierbij niet van belang dat de omvang van het voordeel mede afhing van de mate waarin de door hem geworven deelnemers er in zijn geslaagd zelf nieuwe deelnemers aan te trekken. Naar het oordeel van het Hof staat daarmee vast, dat sprake is geweest van werkzaamheden door belanghebbende in het economische verkeer, gericht op het behalen van voordeel.
5. Het voorgaande brengt het Hof tot het oordeel, dat de Inspecteur het door belanghebbende rechtstreeks uit de deelname aan het spel behaalde (netto) voordeel terecht als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in aanmerking heeft genomen.
6. Belanghebbende heeft nog gesteld, dat van de totale opbrengst uit deelname aan het spel een gedeelte van ¦ 10.000,- onbelast dient te blijven, omdat volgens mondelinge informatie van de Belastingdienst/Particulieren *Q aan deelnemers wier netto voordeel (opbrengst minus inleggeld) door deelname aan het spel minder dan ¦ 10.000,- heeft bedragen geen navorderingsaanslagen worden opgelegd. Het gelijkheidsbeginsel brengt, aldus belanghebbende, daarom mee dat voor hem eveneens een vrijgestelde voet van ¦ 10.000,- heeft te gelden.
7. Het hof is van oordeel, dat dit beroep van belanghebbende al daarom niet kan opgaan, omdat hij met deze enkele stelling niet aannemelijk heeft gemaakt in hoeverre de verkregen informatie juist en voor deze Inspecteur van betekenis is. Afgezien daarvan heeft de Inspecteur met hetgeen hij in het vertoogschrift dienaangaande heeft gesteld en in aanvulling daarop ter zitting nog heeft verklaard aannemelijk gemaakt, dat van een bewust ongelijke behandeling van piramidespeldeelnemers geen sprake is en dat - in tegendeel - bij een ieder die bij deelname aan het piramidespel positief voordeel heeft behaald, dit voordeel - ongeacht de omvang ervan - in de heffing van inkomstenbelasting wordt betrokken, hetzij doordat een belastingplichtige dit voordeel aan de fiscus meldt danwel doordat laatstgenoemde langs andere weg van dit voordeel op de hoogte geraakt. Uit de omstandigheid dat slechts - op praktische gronden - renseignering door de FIOD van positieve opbrengsten van tenminste ¦ 10.000,- heeft plaatsgevonden, kan niet worden afgeleid dat de belastingdienst positieve opbrengsten tot ¦ 10.000,- feitelijk buiten belastingheffing heeft willen laten.
8. Het beroep van belanghebbende is ongegrond.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 19 januari 2000 door mr N.E. Haas, vice-president, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,