4.3. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de exploitatie van een rundveebedrijf met ongeveer 45 stuks melkvee en een melkquotum van ongeveer 250 000 kilogram.
4.4. Op 15 mei 1998 hebben belanghebbenden in het kader van een minnelijke onteigening aan de gemeente A de eigendom van de bedrijfswoning en van het recht van opstal voormeld geleverd. Tevens hebben belanghebbenden en de gemeente A op die datum een overeenkomst gesloten tot beëindiging van de pacht van de 33.33.94 hectare landbouwgrond, die daarbij ter vrije beschikking is gesteld van de verpachtster, de gemeente A, behoudens het verpachtersdeel van het melkquotum, dat in eigendom is overgegaan op de maatschap van belanghebbenden.
4.5. Bij notariële akten van 15 mei 1998 hebben belanghebbenden de eigendom verkregen van een perceel grasland van 2.29.00 hectare aan de b-straat te Z voor een koopsom van ¦ 103 050 onderscheidenlijk de boerderij cum annexis met bijgebouwen, erf, tuin en bijgelegen grasland aan de c-straat 1 te Z voor een koopsom van ¦ 1 590 000.
4.6. Ter gelegenheid van de aanbieding van de laatstbedoelde akte ter registratie op 18 mei 1998 is een bedrag van ¦ 95 400 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
4.7. In bezwaar tegen dat bedrag hebben belanghebbenden de vrijstelling ingeroepen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel t, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de wet) voor 6% van (16 hectare afgestane grond à ¦ 70 000 =) ¦ 1 120 000 ofwel ¦ 67 200.
4.8. Bij de aangevallen uitspraak heeft de inspecteur die vrijstelling geweigerd, omdat deze zijns inziens naar doel en strekking ervan enkel toepassing vindt ingeval zowel het verkrijgen van vervangende landerijen als het afstaan van oude een belastbaar feit in de zin van artikel 2 van de wet oplevert, en in dit geval het afstand doen van gebruiksrechten (pacht) niet zo'n feit is.
4.9. Voorts acht de inspecteur het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet te honoreren omdat binnen de sfeer en de toepassing van de wet nimmer zakelijke en persoonlijke rechten gelijk zijn gesteld.
5. Het geschil en de standpunten van partijen
5.1. Partijen houdt verdeeld, of de inspecteur de onder 4.7 genoemde vrijstelling terecht niet heeft verleend.
5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Anders dan de inspecteur verdedigt, brengt de strekking van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel t, van de wet niet mede dat voor haar toepassing tevens vereist is dat de daar bedoelde afgestane landerijen destijds voorwerp zijn geweest van een verkrijging door belanghebbende in de zin van artikel 2 van de wet.
6.2. Wel brengt een redelijke wetstoepassing mede, dat de periode van 13 maanden als bedoeld in artikel 4 van de Regeling vrijstelling overdrachtsbelasting hervestiging landbouwbedrijven (van 21 februari 1996, nr. WV95/995M, Stcrt. 39, zoals gewijzigd bij de Regeling van 17 maart 1999, nr. WV98/411, Stcrt. 59) moet worden gerekend vanaf het tijdstip waarop de overeenkomst tot wijziging of beëindiging van de pachtovereenkomst waarbij de afstand van landerijen in een herkomstgebied wordt bewerkstelligd, schriftelijk is aangegaan, zoals artikel 2, lid 1, van de Pachtwet voorschrijft. De inspecteur betwist niet dat het origineel van de gefaxte kopie van de als bijlage 07 bij het beroepschrift overgelegde ‘overeenkomst tot beëindiging van een pachtovereenkomst’ is ondertekend op de daarin vermelde datum 15 mei 1998, zodat het ervoor kan worden gehouden dat in dezen is voldaan aan artikel 4 voormeld.
6.3. De inspecteur betwist de berekening van de verzochte vrijstelling als vermeld in de conclusie van het beroepschrift niet en beroept er zich evenmin op dat niet is voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer en in artikel 5 van de zoeven genoemde Regeling.
7. Slotsom
Het beroep is gegrond.
8. Proceskosten
De proceskosten van belanghebbenden zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op 1´ ¦ 710 ´ 2 = ¦ 1 420.
9. Beslissing
Het gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- verleent teruggaaf van de voldane belasting voor ¦ 69 076;
- gelast de inspecteur aan belanghebbenden het door hen gestorte griffierecht van ¦ 85 te vergoeden;
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden voor een bedrag van ¦ 1 420, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.
Aldus gedaan te Arnhem op 28 januari 2000 door mr N.E. Haas, vice-president, mr drs F.J.P.M. Haas en mr Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier.