1. De beschikking waarvan verzet
Het verzetschrift van *X te * Z (hierna: belanghebbende), is ontvangen op 2 juni 1999.
Het richt zich tegen de beschikking van 23 april 1999, waarin de voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer van dit Hof op een beroepschrift van belanghebbende uitspraak heeft gedaan.
Een fotokopie van de beschikking is aan deze uitspraak gehecht. Bij de beschikking is belanghebbende in zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2. Behandeling van het verzet
Tot de stukken waarop het Hof bij de beoordeling van het verzet acht slaat, behoort het beroepschrift van belanghebbende.
Belanghebbende heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet gevraagd over het verzet te worden gehoord.
3. De vaststaande feiten
Het afschrift van de aangevallen uitspraak is gedagtekend 21 februari 1997. De beroepstermijn eindigde in dit geval op 4 april 1997.
Het beroepschrift is blijkens de daarop gestelde aantekening ter griffie van het Hof ontvangen op 4 december 1998.
4. Beoordeling van het verzet
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht).
In het verzetschrift voert belanghebbende aan:
- dat met de uitspraak de Inspecteur bij belanghebbende de indruk heeft gewekt dat het instellen van beroep geen zin zou hebben,
- dat de Inspecteur in strijd met het Besluit van 10 juli 1996, nr.IFZ9 6/3 80M, van de staatssecretaris van Financiën heeft gehandeld door hem niet te vragen of hij instemt met uitstel voor het doen van uitspraak op het bezwaar, en
- dat daarom de Inspecteur ten onrechte uitspraak heeft gedaan en de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
De relevante passage in genoemd Besluit luidt als volgt:
Gelet op het door mij ingestelde beroep in cassatie hebben de vermelde uitspraken van de Gerechtshoven mij aanleiding gegeven om, uit een oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid en vooruitlopend op een wettelijke verankering van de Nedeco-regeling, de volgende regeling te treffen.
Op dit moment behoeft nog geen rekening te worden gehouden met de vermelde uitspraken van de Gerechtshoven, noch voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, noch voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
Bij bezwaarschriften die over deze kwestie binnenkomen of reeds zijn binnengekomen maar nog niet zijn afgehandeld, dient aan de belanghebbende te worden gevraagd of hij instemt met uitstel van het doen van uitspraak totdat de Hoge Raad de hiervoor bedoelde rechtsvraag zal hebben beantwoord (artikel 7:10, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht). Blijkt belanghebbende daartoe niet bereid, dan moet een afwijzende uitspraak op het bezwaar worden gedaan.
Voor de inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen is het vorenstaande van overeenkomstige toepassing.
Zodra de Hoge Raad in deze kwestie arrest heeft gewezen, zal ik daaraan ruime bekendheid geven en zal ik een nader besluit aangeven hoe in de uitvoering met het arrest moet worden omgegaan.
Het Hof leidt tot het gestelde in het verzetschrift en genoemd Besluit af dat de Inspecteur kennelijk in strijd met het hem gegeven voorschrift zonder vooraf met belanghebbende contract op te nemen uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
Deze omstandigheid brengt echter niet mee, dat belanghebbende op enige manier de mogelijkheid tot het tijdig instellen van beroep is ontnomen of dat belanghebbende ter zake van de mogelijkheid van beroep onjuist is voorgelicht. Belanghebbende had, indien hij het met de uitspraak op bezwaar van 21 februari 1997 niet eens was, binnen de wettelijke termijn van zes weken een beroepschrift kunnen indienen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de beroepstermijn is overschreden. Belanghebbende, die stelt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest, maakt zulks met hetgeen hij aanvoert niet aannemelijk.
Belanghebbende is terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
Al het voorgaande laat onverlet dat de Inspecteur belanghebbende niet op de hem door de staatssecretaris van Financiën voorgeschreven wijze heeft ingelicht, waardoor belanghebbende mogelijkerwijs een gunstiger fiscale behandeling is misgelopen.
Hef Hof wijst belanghebbende op de mogelijkheid om de Inspecteur te verzoeken, gelet op voormelde gang van zaken, alsnog ambtshalve te beslissen op een verzoek om vermindering van de aanslag over aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1993.
5. Slotsom
Gelet op het vorenstaande is het verzet ongegrond.
6. Beslissing
Het gerechtshof verklaart het verzet ongegrond.