op het beroep van *X BV te *Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen *P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 1995 opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslag en bezwaar
1.1. De naheffingsaanslag, genummerd *A.1 en gedagtekend 2 maart 1998, beloopt ƒ 25.176,- aan loonheffing en ƒ 1.604,- aan heffingsrente.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak van 11 mei 1998 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
2. Geding voor het Hof
2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 22 juni 1998.
2.2. Tot de stukken van het geding behoren voorts het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen, alsmede de conclusies van re- en dupliek met de daarin genoemde bijlagen.
2.3. Bij de mondelinge behandeling op 27 april 1999 te Arnhem zijn gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
3. De vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussenpartijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast.
3.1. Belanghebbende en *B BV zijn onderdelen van een concern waarvan de aandelen worden gehouden door de heer *B. Belanghebbende fabriceert *een product, dat ten dele via *B BV aan derden wordt verkocht.
3.2. In 1995 bestaan de ondernemingen van belanghebbende en *B BV 25 jaar, ter gelegenheid waarvan in 1995 aan het personeel een reis naar *een land aan de Middellandse Zee wordt aangeboden. De reis vindt plaats van vrijdag tot en met de daaropvolgende donderdag. De kosten van de reis, welke voor rekening van de werkgever komen, bedragen in totaal ƒ 122.096,-. Deze kosten hebben betrekking op: vliegreis, transfer, halfpension, excursies, faciliteiten van het appartementencomplex, feestavond. Voor rekening van de werknemers komen overige consumpties, persoonlijke uitgaven en de kosten van een reisverzekering. In totaal nemen aan de reis 123 personen deel. De kosten bedragen derhalve ƒ 993,- per persoon.
3.3. Aan de reis hebben 57 werknemers van belanghebbende en *B BV deelgenomen: de heer *B (alleen) en 56 andere werknemers van belanghebbende en *B BV (allen met hun partners); in totaal derhalve 113 deelnemers. De overige 10 deelnemers waren relaties van belanghebbende en *B BV.
3.4. Tijdens het verblijf zijn zes excursies georganiseerd. Deelname aan de excursies vond plaats op vrijwillige basis, doch daar is door de werkgever wel op aangedrongen. Op twee avonden is met de werknemers aandacht besteed aan met de bedrijfsvoering samenhangende aspecten, zoals verkoopinstructie en invulling van verkoopformulieren.
3.5. Het gemiddelde brutoloon bedraagt in 1995 per werknemer ongeveer ƒ 45.000,-.
3.6. Het aantal vakantiedagen van de werknemers bedroeg 22, waarvan twee weken moesten worden opgenomen in de zomermaanden en twee weken na de kerstperiode. De reis viel buiten het aantal vakantiedagen. In 1995 hebben alle werknemers de hun toegekende vakantiedagen volledig opgenomen.
Vijf personeelsleden hebben wegens privé-omstandigheden niet deelgenomen aan de reis. Zij hebben in deze periode verlof genoten.
3.7. De Inspecteur heeft aanvankelijk naar belanghebbende toe het standpunt ingenomen dat het volledige bedrag van de kosten van de reis als loon aangemerkt dient te worden. In tweede instantie heeft de inspecteur een compromisvoorstel gedaan, waarbij de helft van de kosten als te belasten besparing aangemerkt wordt, met toepassing van een enkelvoudig tarief (derhalve zonder brutering) van 37,65%. Dit voorstel is door belanghebbende verworpen. De inspecteur heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat de te belasten besparing ondanks verwerping van het compromisvoorstel toch op de helft van de gemaakte kosten (ƒ 61.047,-) kan worden gesteld. Op het loon is vervolgens de het tarief volgens de tabel voor bijzondere beloningen toegepast.
Omdat belanghebbende in 1997 heeft aangegeven dat zij de over 1995 na te heffen loonheffing niet op haar werknemers zal verhalen, heeft de inspecteur de niet verhaalde loonheffing als loon over 1997 aangemerkt en over dat jaar ook een naheffingsaanslag opgelegd. In het vertoogschrift heeft de Inspecteur zich nader op het standpunt gesteld, dat over de reiskosten van de 10 relaties geen loonheffing dient plaats te vinden. In verband daarmee moet de naheffingsaanslag met 10/123 deel ofwel ƒ 2.047,- loonheffing en ƒ 131,- heffingsrente worden verminderd. Indien sprake is van een lagere besparing, hetgeen hij bestrijdt, is de Inspecteur van mening dat deze minimaal bedraagt de besparing op voedsel en drank conform de in artikel 11 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, te weten {(ƒ 5,60 warme maaltijd + ƒ 2,80 ontbijt) x 7 dagen x 113 werknemers en partners] ƒ 6.644,-.
3.8. Belanghebbende stelt, dat indien al sprake is van loon, de besparingswaarde nihil is dan wel ten hoogste op grond van CBS-gegevens niet meer dan voor 30% van de deelnemers tot een bedrag van ƒ 105,- per vakantiedag. Voor het laatste geval berekent zij het in aanmerking te nemen loon op ƒ 24.696,-.
3.9. Partijen hebben afgesproken dat zowel de ten aanzien van de werknemers van belanghebbende als de ten aanzien van de werknemers van *B BV verschuldigde loonheffing volledig wordt nageheven van belanghebbende.
4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld of ten aanzien van de kosten van de personeelsreis sprake is van loon en zo ja, tot welk bedrag het loon in aanmerking moet worden genomen.
4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
4.3. Daaraan is mondeling, afgezien van hetgeen reeds hiervoor onder de vaststaande feiten is opgenomen, toegevoegd - zakelijk weergegeven- :
Namens belanghebbende:
- Zij wijst op de nieuwe regeling in het huidige artikel 16c van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, waarin voor personeelsreizen in verband met een jubileum de waarde op nihil worden gesteld indien de kosten het bedrag van ƒ 1.000,- niet overtreffen.
- Zij gaat ermee akkoord dat geen proceskostenvergoeding wordt toegekend, indien het Hof de naheffingsaanslag alleen vermindert in verband met de deelname van de 10 relaties.
Door de Inspecteur:
- De regeling van artikel 16c Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 is pas eind 1997 toegevoegd. Het is een soort vrijstellingsregeling. Daarmee is niet gezegd dat het beleid daarvóór te streng was. De wetgever heeft een en ander anders geregeld. Dat gebeurt wel vaker.