WS
Gerechtshof Arnhem
derde enkelvoudige belastingkamer
nr. 98/02653
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : de ambtenaar belast met de heffing van het waterschap Rijn en IJssel
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen aanslag
soort belasting : waterschapsomslag van het voormalige polderdistrict Rijn en IJssel te Zevenaar
jaar : 1996
mondelinge behandeling : op 21 december 1999 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de ambtenaar
gronden:
1. De bestreden aanslag is belanghebbende opgelegd door de dijkstoel van het voormelde polderdistrict voor de gebouwde onroerende zaak plaatselijk bekend a-straat 1 en is berekend naar klasse 1 voor zowel de waterbeersing als de waterkering en naar een waarde in het economische verkeer van ¦ 337 000.
2. De aanslag is in overeenstemming met de voor het onderhavige jaar geldende Omslagverordening, de Omslagklassenverordening en de Kostentoedelingsverordening polderdistrict Rijn en IJssel, van welke verordeningen afschriften met de desbetreffende berichten van goedkeuring door gedeputeerde staten van Gelderland bij het vertoogschrift zijn overgelegd.
3. Een omslag als de onderhavige kan worden geheven van elke onroerende zaak binnen het gebied van het waterschap die belang heeft bij de vervulling van de desbetreffende taak van het waterschap.
4. Belanghebbende betwist met zijn klachten over het resultaat van de uitoefening van de waterbeheersingstaak in het betrokken gebied door het polderdistrict, niet dat zijn onroerende zaak belang heeft bij die taak. Voor het geval dat belang wel zou worden betwist, rust de bewijslast daarvan weliswaar op de ambtenaar, maar mag - op de gronden die zijn aangevoerd in hoofdstuk 2.2 van de conclusie van de advocaat-generaal voor het arrest van de Hoge Raad van 1 maart 1995, nummer 29 494 (BNB 1995/133c*), welke gronden het hof overneemt en tot de zijne maakt - van de ambtenaar niet het bewijs van het specifieke belang van enige onroerende zaak worden verlangd en kan deze volstaan met het bewijzen van het belang van het - in waterhuishoudkundig opzicht als eenheid te beschouwen - gebied waarin die zaak is gelegen.
5. Bij pleidooi voert de ambtenaar op zichzelf terecht - onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 23 september 1998, nr. 32 559 (BNB 1998/359*, Belastingblad 1998, blz. 827) - aan dat, voor het antwoord op de vraag of een onroerende zaak belang heeft bij de taakvervulling van een waterschap, de wijze waarop dat waterschap zijn taak uitoefent niet ter zake doet. Beslissend is slechts of de onroerende zaak in algemene zin belang heeft bij de vervulling van de betrokken waterschapstaak. (Ten overvloede merkt het hof op, dat voor het onderhavige jaar geen betekenis toekomt aan wat de ambtenaar overigens uit dat arrest citeert. Anders dan in het geval waarop dat arrest betrekking had, is voor dit jaar ingevolge de artikelen 166, lid 2, en 171 van de Waterschapswet artikel 17 van [hoofdstuk IV van] de Bevoegdhedenwet waterschappen in geen geval meer van toepassing.)
6. Uit het vorenstaande volgt, dat belanghebbende de aanslag vergeefs bestrijdt met wat hij aanvoert over het resultaat dat het polderdistrict met de waterbeheersing heeft bereikt, in het bijzonder dat:
- het verschil tussen het normale waterpeil en het opgehoogde maaiveld minder dan één meter bedraagt,
- er geen peilbesluit voor zijn gebied is genomen,
- ook medebewoners van zijn wijk die niet hebben gereageerd wateroverlast in hun kruipruimten ondervinden,
- het gedeelte van watergang A1 in zijn wijk een overstortpunt is, dat alleen gebruikt wordt als buffer en overstort van hemelwater en riool doch waarin, naar hij ter zitting nog stelt, ook wel water wordt teruggeduwd dat daarop vanuit het industrieterrein is geloosd,
- de horizontale grondlaag in het bouwterrein van zijn wijk water vasthoudt,
- hem onbekend is of voor de verontreiniging van het oppervlaktewater met de inhoud van de riolering binnen zijn woonwijk vergunning is verleend.
7. Het verzoek van belanghebbende om toepassing van een classificatiepercentage van hooguit 50 vindt geen steun in (één van) de voormelde verordeningen en kan dan ook niet worden ingewilligd.
8. Het beroep is ongegrond.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de ambtenaar.