op het beroep van *X te *Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur, het hoofd van de eenheid Belastingdienst/ Particulieren *P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1997.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het hof
1.1. De aanslag is, conform de door belanghebbende ingediende aangifte, berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 55.213.
1.2. Belanghebbende heeft bij brief van 19 augustus 1998 een gecorrigeerde aangifte ingediend. De inspecteur heeft, omdat hij de gegevens voor de aanslag reeds op grond van een eerdere aangifte had vastgesteld, deze brief als een bezwaarschrift aangemerkt. De inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het hof. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het hof van 22 december 1999 te*Q. Aldaar is verschenen en gehoord de inspecteur. De gemachtigde van belanghebbende heeft, nadat hij de uitnodiging voor de mondelinge behandeling had ontvangen, bij brief van 24 november 1999 aan het hof meegedeeld dat hij, noch belanghebbende, ter zitting zou verschijnen.
2. Feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is in juli 1996 aanwezig geweest bij een presentatie voor een zogenoemd piramidespel. Het piramidespel werd georganiseerd door *A. Blijkens een kwitantie van 15 juli 1996 heeft belanghebbende de bijdrage voor deelname aan het piramidespel van ƒ 5.000 op die datum aan *A voldaan.
2.2. Belanghebbende heeft andere personen uit zijn familie- vrienden- en kennissenkring benaderd om, net als hij, deel te gaan nemen aan het piramidespel. Hij is echter niet geslaagd in het werven van nieuwe deelnemers.
2.3. Belanghebbende heeft deelgenomen aan een bijeenkomst die bedoeld was om hem te trainen in het benaderen van nieuwe deelnemers.
2.4. Belanghebbende deed aanvankelijk aangifte naar een belastbaar inkomen van ƒ 55.213. In zijn ingediende gecorrigeerde aangifte bracht hij hierop in mindering een bedrag van ƒ 14.825, te weten het inleggeld van ƒ 5.000 alsmede een bedrag van ƒ 9.825 aan zelfstandigenaftrek.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de deelname van belanghebbende aan het piramidespel kan worden aangemerkt als een bron van inkomen. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord is in geschil de aard van de bron van inkomen, en de hoogte van het belastbare inkomen.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op hetgeen door hen is aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Belanghebbende meent dat zijn deelname aan het piramidespel een bron van inkomen vormt en dat de kosten in aanmerking moet worden genomen, primair als winst uit onderneming en subsidiair als (negatieve) inkomsten uit arbeid. Hij concludeert, naar het hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 40.388.
3.4. De inspecteur verdedigt dat de deelname niet als bron van inkomen kan worden aangemerkt. Als sprake is van inkomsten uit arbeid vallen de kosten deels weg in het forfait. Hij concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift, en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak, en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 52.811.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende heeft op 15 juli 1996 zijn inleggeld voor deelname aan het piramidespel voldaan. Hij heeft daarna enkele pogingen ondernomen om nieuwe deelnemers te werven doch hij is daarin niet geslaagd. De feiten laten geen andere conclusie toe dan dat het inleggeld in 1996 definitief als verloren moet worden beschouwd. Reeds op die grond kan het bedrag niet, als kosten of negatieve opbrengst van welke bron dan ook, in mindering op het inkomen van het onderhavige jaar worden gebracht.
4.2. Andere kosten, die belanghebbende in het onderhavige jaar gemaakt zou hebben, zijn gesteld noch gebleken.
4.3. Belanghebbende heeft geen enkel gegeven naar voren gebracht met betrekking tot de uren die waren gemoeid met het feitelijk drijven van de - gestelde - onderneming, en waaruit zou moeten worden geconcludeerd dat hij in het onderhavige jaar in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek. Gelet op de vastgestelde feiten is dit ook niet aannemelijk. De vraag of belanghebbende in het onderhavige jaar met betrekking tot zijn deelname aan het piramidespel een bron van inkomen had kan dan ook onbeantwoord blijven.
4.4. Nu de overige door belanghebbende aangevoerde stellingen op het bovenstaande niet van invloed zijn, kunnen die ook buiten behandeling blijven.
4.5. Het vorenstaande betekent dat het beroep ongegrond is.
5. Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.
6. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de inspecteur waarvan beroep;
Aldus gedaan te Arnhem op 3 januari 2000 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordig-heid van mr. P.F.A. Wagelmans als griffier.