ECLI:NL:GHARN:1999:BP7686
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- M. Makkink
- F. Fokker
- A. Mens
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake immateriële schadevergoeding na seksueel misbruik door pleegvader
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de vonnissen van de arrondissementsrechtbank te Zutphen. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding van [geïntimeerde], die stelt dat zij jarenlang seksueel misbruikt is door haar pleegvader, [appellant]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde] recht heeft op een schadevergoeding van f 22.500,- voor de immateriële schade die zij heeft geleden door de stelselmatige verkrachtingen.
[Appellant] heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, waarbij hij onder andere aanvoert dat de vordering van [geïntimeerde] verjaard is. Hij stelt dat zij al in 1981 bekend was met de schade en de aansprakelijke persoon. Het hof oordeelt echter dat de vordering niet verjaard is, omdat de verjaringstermijn voor misdrijven tegen minderjarigen niet van toepassing is zolang het recht tot strafvordering niet is vervallen.
Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] in 1993 aangifte heeft gedaan van de verkrachtingen en dat [appellant] in 1994 is aangehouden. De feiten zijn door de strafrechter bewezen verklaard, wat dwingend bewijs oplevert voor de burgerlijke vordering. Het hof komt tot de conclusie dat de schadevergoeding moet worden gematigd tot f 10.000,-, rekening houdend met de financiële situatie van [appellant] en de ernst van de gepleegde feiten.
De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere vonnissen van de rechtbank, met uitzondering van de hoogte van de schadevergoeding, die is verlaagd. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.