ECLI:NL:GHARN:1999:AA3873
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J. Lamens
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de belastingheffing over een schadevergoeding ontvangen na ontbinding van een arbeidsovereenkomst
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 27 oktober 1999, staat de belastingheffing over een schadevergoeding centraal. De belanghebbende ontving in 1996 een schadevergoeding van ¦ 459.872,- na de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. Hij stelde dat een deel van deze vergoeding, groot ¦ 20.000,-, moest worden aangemerkt als onbelaste vergoeding voor immateriële schade, zoals aantasting van eer en goede naam of psychisch leed. Het hof oordeelt dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat dit bedrag als immateriële schade kan worden gekwalificeerd. De redelijke verdeling van de bewijslast vereist dat de belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk maakt dat het bedrag als onbelaste schadevergoeding moet worden beschouwd. Het hof concludeert dat de belanghebbende hierin niet is geslaagd, mede omdat hij geen bewijs heeft geleverd, zoals een verklaring van de voormalige werkgever over de samenstelling van de schadevergoeding. Daarnaast klaagt de belanghebbende dat het bijzondere tarief niet op het bedrag van ¦ 20.000,- is toegepast, maar het hof stelt vast dat dit tarief wel correct is toegepast op het totale bedrag van ¦ 459.872,-. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de eerste aanleg wordt bevestigd. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten.