ECLI:NL:GHARN:1999:AA1421
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T.J. Matthijssen
- Rechtspraak.nl
Belastingplicht onroerende-zaakbelasting en eigendom bij scheiding
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 6 april 1999, staat de belastingplicht voor de onroerende-zaakbelasting centraal. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak aan de *a-singel 7 te *Q, kreeg voor het belastingjaar 1996 een aanslag opgelegd. De discussie draait om de vraag wie belastingplichtig is voor de eigenarenbelasting, die volgens de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1995 van de gemeente Arnhem geldt voor degene die op 1 januari van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
De ambtenaar heeft aangetoond dat de belanghebbende op 1 januari 1996 nog (mede) eigenaar was van de onroerende zaak, en dat deze pas op 6 maart 1996 aan zijn voormalige echtgenote is toegescheiden. Het hof oordeelt dat de datum van de akte van scheiding van de huwelijksgoederengemeenschap bepalend is voor de belastingplicht. Het hof stelt vast dat de afspraken tussen de belanghebbende en zijn ex-echtgenote over de kosten van de woning niet relevant zijn voor de belastingplicht.
Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en het hof bevestigt de uitspraak van de ambtenaar. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig acht voor een kostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar, met mr. Matthijssen als raadsheer en mevrouw Vermeulen-Post als griffier aanwezig tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 1999.