ECLI:NL:GHARN:1999:AA1385
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingaftrek van rente op schulden in relatie tot levensonderhoud en bewijsvoering
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 21 juli 1999, staat de aftrekbaarheid van rente op schulden centraal. De belanghebbende, aangeduid als X, had in zijn aangifte een bedrag van ƒ 5.185 aan betaalde rente opgegeven, waarvan een deel betrekking had op rente die hij aan zijn dochter had betaald. De inspecteur van de Belastingdienst, P, betwistte de aftrekbaarheid van een deel van deze rente, met name het bedrag van ƒ 4.000 dat als vooruitbetaalde rente was opgegeven. De inspecteur stelde dat de notariële akte geen bepalingen bevatte die de mogelijkheid van rente bij vooruitbetaling toestonden en dat de belanghebbende niet kon aantonen dat hij zich verplicht had om rente vooruit te betalen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juli 1999, geleid door mr drs F.J.P.M. Haas, werd de zaak besproken in aanwezigheid van de belanghebbende, zijn gemachtigde en de inspecteur. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet in zijn bewijsvoering was geslaagd. Er was onvoldoende aangetoond dat er een verplichting bestond om rente vooruit te betalen, en het hof achtte het aannemelijker dat de betalingen aan de dochter betrekking hadden op levensonderhoud, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek.
Het hof bevestigde de beslissing van de inspecteur om de aftrek van rente te weigeren voor het bedrag dat het eerder goedgekeurde bedrag van ƒ 1.145 te boven ging. De uitspraak van de inspecteur werd derhalve bevestigd, en het hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr drs F.J.P.M. Haas, in aanwezigheid van de griffier, mr Snoijink.