6. Beoordeling van het geschil
6.1. Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde heeft de ambtenaar bij het vertoogschrift een taxatierapport overgelegd. Volgens dit rapport, opgemaakt door A en op 3 juli 1998 ondertekend door A voornoemd, bedroeg de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1995 ƒ 273.000,-.
6.2. Belanghebbende heeft het rapport op een aantal onderdelen bestreden. Zo bestrijdt hij de vaststellingen in het rapport, dat "de gevels" van de woning bestaan uit steensmuren met een voorzetwand aan de binnenzijde, dat de ramen op de begane grond gedeeltelijk zijn voorzien van dubbele beglazing, dat in het object geen materialen zijn verwerkt waarvan bekend is dat die gevaar voor de gezondheid opleveren en dat op de eerste verdieping van de woning 2 volwaardige, normaal te gebruiken slaapkamers en een dito badkamer met toilet en douche zijn gelegen.
6.3. De ambtenaar heeft naar aanleiding van deze door belanghebbende ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het beroepschrift naar voren gebrachte grieven aanleiding gevonden - en het hof heeft hem daartoe gelegenheid verschaft - deze alsnog nader te onderzoeken. De nader verstrekte inlichtingen heeft de ambtenaar neergelegd in zijn brief aan het hof van 3 december 1998. De door de ambtenaar opgestelde en ondertekende brief, verzonden op 3 december 1998, vermeldt onder meer het volgende:
"Op 9 november jl. heeft er een hernieuwde opname plaatsgevonden waarbij geconstateerd is dat er geen enkel raam voorzien is van dubbele beglazing.
.....Op de verdieping is een badkamer gerealiseerd met o.a. een douche, twee wastafels, toilet en aansluiting voor een wasmachine. De badkamer is tevens voorzien van een dakraam.
Op de verdieping zijn tevens twee kleine slaapkamer gesitueerd die oorspronkelijk bij de bouw van het 'jachthuis' gerealiseerd zijn. Zowel de badkamer als de slaapkamers zijn sober afgeschoten ruimtes. De verdieping wordt in de hoogte begrensd door de schuine (beschoten) dakvlakken met een houten balkenconstructie. In de verdiepingsruimte komen tevens twee schoorstenen vanuit de eetkamer en de woonkamer tezamen.
De afwerking en de indeling van de verdieping laten te wensen over.........
Op de bijgebouwen ligt circa 60 m² aan asbesthoudende golfplaten. De verwijderingskosten van deze golfplaten bedragen circa fl. 60,-- per m² excl. Btw. Hierbij wordt uitgegaan van de situatie dat de bijgebouwen en de golfplaten geen resterende levensduur hebben. In het licht van de aangevraagde sloopvergunning voor de bijgebouwen kan deze aanname als en realistisch uitgangspunt gehanteerd worden. De totale kosten komen derhave uit op fl. 4.230,- incl. Btw.
Er zijn voorzetwanden aanwezig in de pronkkamer, voorkamer en opkamer. Derhalve zijn er geen voorzetwanden in het gehele woongedeelte aanwezig, maar slechts gedeeltelijk."
6.4. De ambtenaar vervolgt zijn brief met een cijfermatige opstelling "hoe de taxateur tot de waardebepaling gekomen is." De totale som van de samenstellende delen bedraagt volgens de opstelling ƒ 300.000,-. De ambtenaar vervolgt zijn brief:
Gelet op de bovenstaande uiteenzetting van de economische waarde, waarbij correcties zijn aangebracht voor achterstallig onderhoud, de matige kwaliteit, het ontbreken van luxe en de sloopkosten, etc. en gezien het feit dat de beschikking uitgaat van een vastgestelde waarde ad fl. 273.000,--, kan geconcludeerd worden dat in voldoende mate rekening is gehouden met het ontbreken van gedeeltelijke dubbele beglazing, met het feit dat de woning slechts gedeeltelijk is voorzien van voorzetwanden, met het feit dat de verdieping op een matige wijze is ingericht en afgewerkt en met het feit dat er asbesthoudende golfplaten verwerkt zijn op de bijgebouwen.
...........De gemeente persisteert derhalve in haar standpunt ........"
6.5. De ambtenaar maakt naar het oordeel van het hof met het door hem overgelegde taxatierapport tegenover de betwisting op wezenlijke onderdelen daarvan door belanghebbende niet aannemelijk, dat de waarde ƒ 273.000,- bedraagt.
6.6. Het rapport van B bevat een aantal aperte, door belanghebbende aan de kaak gestelde onjuistheden die, uitgaande van de tot dan toe aangehouden waarde van ƒ 273.000,-, bij vaststelling van die onjuistheden tot vermindering van de waarde aanleiding zouden moeten geven. Het valt naar het oordeel van het hof dus niet te verdedigen, dat deze waarde kan worden gehandhaafd, rekening houdend met de door belanghebbende aangevoerde en door de ambtenaar bevestigde onjuistheden in het rapport van B. Het hof betrekt in zijn oordeel mede de omstandigheid, dat uit de brief van de ambtenaar van 3 december 1998 niet blijkt, dat de in dezen betrokken taxateurs de waardekundige aspecten en de conclusie omtrent de herziene en wederom bevestigde waarde onder de in die brief vastgestelde omstandigheden voor hun rekening nemen.
6.7. Belanghebbende heeft geen taxatierapport overgelegd of overigens, afgezien van de hierboven reeds vermelde grieven, gegevens aangevoerd die de juistheid van de door hem voorgestane waarde ondersteunen.
6.8. Een en ander zoals hiervoor overwogen tegen elkaar afwegende, bepaalt het hof de waarde van de onroerende zaak derhalve in goede justitie op ƒ 254.000,-.