ECLI:NL:GHARN:1998:AA1479
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J. Lamens
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing en zelfstandigenaftrek bij inkomsten uit arbeid voor een telecommunicatiedienstverlener
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 oktober 1998 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de belanghebbende, die in 1995 aangifte deed van een belastbaar inkomen van ƒ 13.581,--. De belanghebbende ontving een netto-uitkering van de GSD en had daarnaast inkomsten uit werkzaamheden voor een telecommunicatiedienstverlener, aangeduid als *A. Tijdens een boekenonderzoek door de belastinginspecteur werd vastgesteld dat de belanghebbende in dat jaar een bruto vergoeding van ƒ 18.960,35 ontving voor haar werkzaamheden. De inspecteur legde een navorderingsaanslag op, waarbij het belastbaar inkomen werd verhoogd naar ƒ 28.818,--, inclusief een administratieve boete van 100%, waarvan 50% werd kwijtgescholden.
De kern van het geschil was of de ontvangen vergoeding als winst uit onderneming of als winst uit een zelfstandig beroep moest worden beschouwd, en of de belanghebbende recht had op zelfstandigenaftrek en startersaftrek. De belanghebbende stelde dat zij als ondernemer moest worden aangemerkt, terwijl de inspecteur dit ontkende. Het hof oordeelde dat de belanghebbende onvoldoende had aangetoond dat zij als ondernemer opereerde, en dat er geen sprake was van een zelfstandig uitgeoefend bedrijf. Hierdoor kon de zelfstandigenaftrek niet worden toegewezen.
Het hof bevestigde de uitspraak van de inspecteur en oordeelde dat de belanghebbende niet als ondernemer kon worden aangemerkt, omdat zij geen debiteurenrisico liep, geen investeringen had gedaan en zich niet als ondernemer presenteerde. De belanghebbende had ook geen recht op een hogere belastingvrije voet, omdat zij niet als werknemer werd belast, maar als genieter van andere inkomsten uit arbeid. De uitspraak benadrukt de criteria voor het ondernemerschap en de toepassing van de zelfstandigenaftrek in belastingzaken.