ECLI:NL:GHARN:1998:AA1336
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingplichtige en indeling in tariefgroep op basis van onderhoud van studerende dochter
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 16 juli 1998, stond de indeling van een belastingplichtige in tariefgroep 2 versus tariefgroep 4 centraal. De belanghebbende, die een inwonende studerende dochter had, betoogde dat zij haar dochter in belangrijke mate had onderhouden en daarom recht had op indeling in tariefgroep 4. De dochter, geboren op 6 september 1975, had een bruto-inkomen van ƒ 11.602 en een netto-inkomen van ƒ 10.871. De belanghebbende had haar dochter kost en inwoning verstrekt en een deel van haar studiekosten en collegegeld betaald.
Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat zij haar dochter in belangrijke mate had onderhouden. Volgens de Wet op de inkomstenbelasting 1964, artikel 54, komt indeling in tariefgroep 4 alleen toe aan belastingplichtigen die een kind onderhouden dat in belangrijke mate door hen wordt ondersteund. Het hof concludeerde dat het netto-inkomen van de dochter, dat voldoende was om in haar levensonderhoud te voorzien, betekende dat de bijdrage van de belanghebbende niet als een op haar drukkende bijdrage kon worden aangemerkt. De belanghebbende had niet aangetoond dat haar dochter meer ondersteuning nodig had dan zij ontving.
Het hof bevestigde de uitspraak van de inspecteur en verklaarde het beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, in aanwezigheid van mr Snoijink als griffier.