ECLI:NL:GHARN:1998:AA1268

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 juni 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/20127
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.B.H. Röben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 9 juni 1998 uitspraak gedaan in een beroep tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De belanghebbende, een werknemer die tijdelijk in Duitsland was gedetacheerd, had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag die door de Inspecteur was opgelegd. De belanghebbende stelde dat de Inspecteur hem ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard in zijn bezwaar, omdat de intrekking van een eerder ingediend bezwaarschrift niet op zijn eigen bezwaar van toepassing was. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de belanghebbende in zijn bezwaar had moeten ontvangen, aangezien het bezwaar tijdig was ingediend en niet ingetrokken.

Daarnaast betoogde de belanghebbende dat een bedrag van ƒ 3.285,– dat door de Inspecteur was gerekend tot zijn belastbare inkomen, betrekking had op in Duitsland ingehouden premies die in mindering moesten worden gebracht. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende niet had aangetoond dat deze premies daadwerkelijk waren ingehouden, en ging er daarom vanuit dat dit niet het geval was. Ook het argument van de belanghebbende dat hij niet in Nederland maar in Duitsland premieplichtig was, werd verworpen, omdat hij op basis van Europese regelgeving onder de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving viel.

Het Hof vernietigde de bestreden uitspraak van de Inspecteur, verklaarde de belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar, handhaafde de navorderingsaanslag en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met mr. Röben als raadsheer en mr. Den Ouden als griffier.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
Vijfde enkelvoudige belastingkamer
nr. 97/20127
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : *X
te : *Z
ambtenaar : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren *P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1994
mondelinge behandeling : op 26 mei 1998 te Arnhem door mr Röben, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier
waarbij verschenen : * de inspecteur
waarbij niet verschenen : belanghebbendes gemachtigde, *A, zonder kennisgeving aan het Hof hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen bij aangetekende brief van 23 april 1998
Gronden:
1. Het betoog van belanghebbende dat de Inspecteur hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar tegen de onderhavige navorderingsaanslag is gegrond. De inhoud van de aan de Inspecteur gerichte brief van mw. *B van het kantoor *C van 11 februari 1997 laat immers niet de door de Inspecteur getrokken conclusie toe dat de in die brief vervatte intrekking ook ziet op het door belanghebbende zelf – op 15 november 1996 – ingediende bezwaarschrift. Veeleer is aannemelijk, gelijk belanghebbende stelt, dat bedoelde intrekking slechts het oog heeft gehad op het tweede – op 23 december 1996 door voornoemde *B ingediende – pro forma-bezwaarschrift, aangezien dat bezwaarschrift ten overvloede was ingediend. Nu het door belanghebbende zelf ingediende bezwaarschrift niet is ingetrokken en tijdig bij de Belastingdienst is ingekomen, had de Inspecteur belanghebbende daarin moeten ontvangen.
2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur bij het vaststellen van de onderhavige navorderingsaanslag ten onrechte een bedrag van ƒ 3.285,–– tot zijn belastbare inkomen heeft gerekend, nu dat bedrag betrekking heeft op in Duitsland ingehouden “Rentenversicherungs”-premies die als zodanig in mindering op het loon casu quo inkomen moeten worden gebracht. De Inspecteur betwist dit standpunt van belanghebbende, daartoe onder meer aanvoerend dat niet is gebleken dat genoemde premies daadwerkelijk in Duitsland zijn ingehouden.
3. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende tegenover de betwisting door de Inspecteur niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat op zijn Duitse loon “Rentenversicherungs”-premies zijn ingehouden. Hij heeft, ook niet nadat de Inspecteur daarom bij brief van 9 juli 1996 had gevraagd, geen enkel stuk overgelegd, waaruit de juistheid van zijn standpunt zou kunnen blijken. Mitsdien gaat het Hof ervan uit dat zodanige premies niet zijn ingehouden.
4. Belanghebbende betoogt kennelijk voorts dat de Inspecteur hem ten onrechte heeft betrokken in de heffing van premie volksverzekeringen. Voorzover belanghebbende dit betoog doet steunen op de stelling dat hij niet in Nederland maar in Duitsland premieplichtig is, kan zulks niet als juist worden aanvaard. Blijkens de tot de gedingstukken behorende – zogenoemde – verklaring “E 101” van de Sociale Verzekeringsbank, voor deze Stichting Bureau voor Duitse Zaken, werd belanghebbende in het onderhavige jaar door zijn werkgever immers voor een periode van 10 maanden gedetacheerd in Duitsland. Alsdan blijft belanghebbende op grond van het bepaalde in artikel 14, lid 1, letter a van Verordening (EEG) nr. 1408/71 onderworpen aan de Nederlandse wettelijke regelingen betreffende de sociale zekerheid.
5. In zoverre belanghebbende zich ten slotte nog erop beroept dat de Inspecteur de verschuldigde premies volksverzekeringen niet van hem had mogen navorderen, doch had moeten naheffen bij zijn werkgever, kan dit beroep evenmin worden gehonoreerd. Geen rechtsregel verzet zich immers ertegen dat een inspecteur in een geval als het onderhavige ervoor kiest de verschuldigde premies volksverzekeringen na te vorderen van de werknemer.
6. Uit het hiervóór onder 1 overwogene volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
Proceskosten:
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 1 punt (beroepschrift) maal
ƒ 710,–– maal wegingsfactor 1 ofwel ƒ 710,––.
Beslissing:
Het Hof:
– vernietigt de bestreden uitspraak;
– verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar;
– handhaaft de bestreden navorderingsaanslag;
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 80,––;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 710,–– voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst aan de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 1998 te Arnhem door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(R. den Ouden) (J.B.H. Röben)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 juni 1998