6. Beoordeling van het geschil
6.1. De in artikel 66a van de Wet opgenomen middelingsregeling voorziet in teruggaaf van het verschil aan geheven belasting en belasting die verschuldigd zou zijn indien de belastbare som in elk van de drie jaren een derde zou bedragen van het totaal van de over de jaren bepaalde belastbare sommen (herrekende belasting), indat dat verschil meer dan f 1.200,- bedraagt.
6.2. Onder de herrekende belasting moet volgens artikel 66a, lid 4, van de Wet worden verstaan de belasting die zonder toepassing van artikel 64 en artikel 65 op de voet van de tarieftabel zou zijn geheven over de herrekende belastbare sommen en omvat, gelezen in samenhang met lid 6 van dat artikel (tekst 1996), mede de premie voor de volksverzekeringen die zonder toepassing van artikel 64 en artikel 65 zou zijn geheven.
6.3. De inspecteur stelt zich op het standpunt, dat niet met vrucht een beroep op de middelingsregeling kan worden gedaan voor jaren waarin (mede) inkomsten zijn genoten waarop het tarief van artikel 53 van de Wet Financiering Volksverzekeringen niet van toepassing is. Belanghebbende betwist de juistheid van dat standpunt.
6.4. De in 6.1. aangehaalde wettekst geeft geen steun aan het standpunt van de inspecteur. Immers, in artikel 66a, lid 6, van de Wet wordt, anders dan de inspecteur veronderstelt, de passage "op de voet van de tarieftabel" niet herhaald, zodat de wettekst er niet aan in de weg staat om ten aanzien van het herrekende bedrag aan premieheffing - zoals belanghebbende doet - uit te gaan van de percentages die zijn gehanteerd bij de geheven belasting. Bovendien verwijst de benaming "tarieftabel" uitsluitend naar de in de artikelen 53a en 53b van de Wet opgenomen tabel. De percentages geldend voor de premieheffing zijn voorts niet in die of een tarieftabel opgenomen, doch geregeld in artikel 10 en - voor dit geval - in artikel 53 van de Wet Fianciering Volksverzekeringen.
6.5. De argumenten die de inspecteur ter ondersteuning van zijn standpunt heeft aangevoerd worden door hem ontleend aan een in de Kamerstukken voorkomende toelichting op de eerdergenoemde passage. Nu die passage voor de premieheffing belang ontbeert, ontvalt aan deze argumenten de grond.
6.6. De inspecteur stelt zich voorts nog op het standpunt, dat de wetgever met de middelingsregeling heeft beoogd een eenvoudig uit te voeren regeling te maken, waarin een geval als dat van belanghebbende niet past. Afgezien van de kwestie of de bedoeling van de wetgever een rol kan spelen ingeval de wettekst voldoende duidelijkheid biedt, kan bezwaarlijk worden volgehouden dat de toepassing van drie reeds bekende percentages de uitvoering van deze regeling ingewikkeld maakt.
6.7. Belanghebbende heeft, gelet op het voorafgaande, terecht een beroep gedaan op de middelingsregeling. De inspecteur heeft - voor het geval belanghebbende in het gelijk zou worden gesteld - niet betwist dat toepassing van de middelingsregeling in dit geval zou leiden tot een teruggaaf van f 2.480,-. Aan belanghebbende moet derhalve alsnog een teruggaaf tot dat bedrag worden verleend.
6.8. Belanghebbende heeft zich in een toelichting op zijn beroepschrift nog beklaagd over het feit dat de inspecteur telefonisch heeft getracht hem te bewegen om tot intrekking van het beroep over te gaan nadat hem was geciteerd uit een beweerdelijk van het Ministerie van Financiën afkomstige brief, waaruit zou blijken dat het Ministerie inzake het geschilpunt de mening van de inspecteur deelt.
6.9. De inspecteur betwist deze lezing van het gebeurde niet en kan - daarnaar ter zitting gevraagd - de bedoelde brief niet overleggen. Op de inspecteur rust als procespartij een grote verantwoordelijkheid jegens de andere procespartij. Te allen tijde moet hij zich ervan bewust zijn, dat hij doorgaans niet-deskundige partijen tegenover zich treft. Poging om dergelijke belanghebbenden tot intrekking van hun beroepschrift te brengen dient in het algemeen - en zeker indien de rechtsstrijd een niet apert duidelijke casus betreft - achterwege te blijven.