6. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar
Uit de door belanghebbende overgelegde fotokopie van de legesnota blijkt niet, dat zij overeenkomstig artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermeldt door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt. Volgens artikel 6:6 van de Awb vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Nu over de wijze van bekendmaking in rechte geen zekerheid valt te verkrijgen, bestaat er geen reden belanghebbende alsnog in haar bezwaar niet-ontvankelijk te achten.
7. Beoordeling van het geschil
7.1. Artikel 88, eerste lid, van de Woningwet luidt:
–1. Alle stukken, opgemaakt ter uitvoering van de afdelingen 4 en 5 van dit hoofdstuk, voor zover die stukken betrekking hebben op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven categorieën van woningen, standplaatsen of woonwagens, zijn vrij van legeshefWng, van de kosten van legalisatie en van grifWekosten.
Artikel 34, eerste lid, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (van 6 oktober 1994, Stb. 744) luidt:
De vrijdom van legeshefWng, van de kosten van legalisatie en van grifWekosten ten aanzien van stukken als bedoeld in artikel 88 van de Woningwet, is van toepassing op door sociale verhuurders te verhuren woningen, standplaatsen en woonwagens, alsmede op woningen, beheerd door een sociale verhuurder, waaraan ingrijpende voorzieningen worden getroffen.
Ten tijde van de verlening van de onderhavige vergunning luidde artikel 3 van dit Besluit, voor zover hier van belang:
–1. Van het voorlopige programma maken in elk geval deel uit:
a. te bouwen woningen (enz.);
b. (enz.);
c. te treffen ingrijpende voorzieningen aan verhuurde of te verhuren woningen waarvan de bouw voor 1 januari 1946 is voltooid, hierna te noemen «ingrijpende voorzieningen aan woningen»;
d. (enz.).
De nota van toelichting op het voormelde Besluit luidt onder ‘ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING’, ‘Artikel 34’, ‘eerste lid’:
Bij het in dit lid gehanteerde begrip «ingrijpende voorzieningen» moet worden gedacht aan hetzelfde criterium als hetgeen wordt gehanteerd in het kader van de verlening van geldelijke steun, dat wil zeggen een benedengrens aan de kosten van ƒ 50 000 (artikel 27). Onder dat begrip vallen voorts zowel gesubsidieerde als niet-gesubsidieerde voorzieningen, alsmede zowel vooroorlogse als na-oorlogse woningen.
Artikel 27 luidt, voor zover hier van belang:
–1. Bij toepassing van artikel 22 ten aanzien van het treffen van ingrijpende voorzieningen aan een woning gelden de voorwaarden dat:
a. de kosten van de voorzieningen meer bedragen dan ƒ 50 000 en
b. de warmteweerstand (enz.).
–2. Ingeval de toepassing, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op een aantal administratief in een plan voor het treffen van ingrijpende voorzieningen samengevoegde woningen, en aan die woningen voorzieningen worden getroffen die in Wnancieel opzicht met elkaar vergelijkbaar zijn, wordt aan het eerste lid, onderdeel a, voldaan, indien de gemiddelde kosten van de voorzieningen aan de in dat plan opgenomen woningen meer bedragen dan ƒ 50 000.
7.2. De voormelde toelichting op artikel 34 geeft uitdrukkelijk aan dat het begrip ‘ingrijpende voorzieningen’ ook na-oorlogse woningen bestrijkt. Onverenigbaar hiermee is het standpunt van de ambtenaar, dat de in geschil zijnde vrijdom van legeshefWng zich niet zou uitstrekken tot na-oorlogse woningen als de onderhavige.
7.3. De verwijzing naar de reikwijdte van het begrip ‘ingrijpende voorzieningen aan woningen’ in artikel 3, eerste lid, van het voormelde Besluit baat de ambtenaar niet. De woorden ‘in elk geval’ in aanhef van dit artikellid brengen, zoals ook de artikelsgewijze toelichting vermeldt, tot uitdrukking dat niet is beoogd een uitputtende opsomming van de daar bedoelde categorieën te geven. Onaannemelijk is dan ook, dat aan deze woorden wèl beperkende betekenis zou toekomen voor de uitlegging van de slotzinsnede ‘alsmede op woningen, beheerd door een sociale verhuurder, waaraan ingrijpende voorzieningen worden getroffen.’ van het aangehaalde artikel 34, eerste lid.