ECLI:NL:GHARN:1997:2

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 december 1997
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
94/008 P
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kok
  • Runia
  • Spoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van vordering ex art. 50 lid 2 Pachtwet door niet betrekken van alle medepachters in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 2 december 1997 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van de appellante in haar vordering. De appellante had een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, maar had niet alle medepachters in het geding betrokken, wat in strijd is met artikel 50 lid 2 van de Pachtwet. Het hof oordeelde dat het essentieel is dat alle mede-pachters betrokken zijn bij een dergelijk geding, zodat zij hun rechten en belangen kunnen verdedigen. De appellante had enkel de geïntimeerden [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] gedagvaard, terwijl andere pachters niet waren opgeroepen. Dit leidde tot de conclusie dat de appellante niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar hoger beroep. Het hof heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was om de appellante alsnog toe te staan om de andere rechthebbenden op te roepen. Bovendien werd vastgesteld dat de appellante op 18 juni 1996 was overleden, en dat er sindsdien geen formele proceshandeling had plaatsgevonden door haar erfgenamen. Het hof heeft de inhoudelijke stellingen van partijen niet besproken, omdat de niet-ontvankelijkheid al vaststond. De appellante werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de geïntimeerden.

Uitspraak

2 december 1997
pachtkamer
rolnummer 94/008 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
procureur: mr J.M. Bosnak,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1]

[geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats] ,
procureur: mr J.M.J. Huver,
2
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
procureur: voorheen mr K. van der Meulen, thans mr P.C. Plochg,
geïntimeerden.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft bij arrest van 25 juli 1995 de onderhavige zaak gevoegd met de destijds onder rolnummer P 94/014 bij het hof aanhangige zaak.
Die voeging is weer ongedaan gemaakt doordat de procedure onder rolnummer P 94/014 is geroyeerd.
In de onderhavige zaak hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ieder afzonderlijk een memorie van antwoord genomen.
Daarna zijn de stukken aan hof overgelegd voor het wijzen van arrest.

2.De grieven

Appellante, verder ook te noemen [appellante] , heeft de navolgende grieven aangevoerd tegen het vonnis van de pachtkamer van het kantongerecht te 's-Hertogenbosch van 26 november 1993:
Grief 1Ten onrechte oordeelt de pachtkamer dat door toewijzing van de vordering in conventie de belangen van geen der mede-pachters ernstig worden geschaad.
Grief 2Ten onrechte oordeelt de pachtkamer dat het niet voor de hand ligt dat zij ( [appellante] ) nog bij de exploitatie van het gepachte is betrokken.
Grief 3Ten onrechte wijst de pachtkamer de vordering in conventie toe, met een beroep op de billijkheid.
Grief 4Ten onrechte verklaart de pachtkamer eiseres in reconventie niet ontvankelijk.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
In het onderhavige geding is aan de orde een vordering als bedoeld in artikel 50.2 van de Pachtwet. In een dergelijk geding dienen alle mede-pachters te worden betrokken. Geïntimeerde [geïntimeerde sub 1] heeft daarom terecht in de eerste aanleg alle pachters gedagvaard, zodat allen in de gelegenheid zijn gesteld voor hun rechten en belangen op te komen. [geïntimeerde sub 1] is door de pachtkamer van het kantongerecht in het gelijk gesteld. [appellante] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Zij heeft slechts [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in het geding in hoger beroep betrokken. De vordering betreft mede ontslag uit de pacht van een aantal pachters, die in hoger beroep niet zijn gedagvaard of opgeroepen. Het is in strijd met een fundamenteel beginsel van procesrecht indien zou worden beslist zonder dat die pachters de gelegenheid hebben gehad hun standpunt in het geding naar voren te brengen. Dit is niet anders nu het een hoger beroep procedure betreft. Indien immers het vonnis van de pachtkamer van het kantongerecht zou worden vernietigd, zou een andere rechtsverhouding ontstaan dan de rechtsverhouding die voortvloeit uit het bestreden vonnis van de pachtkamer van het kantongerecht.
3.2
Het voorgaande brengt mede, dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. Het hof ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding [appellante] ambtshalve toe te staan alsnog de andere rechthebbenden op te roepen in het geding.

4.Het hof overweegt voorts nog het volgende

4.1
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde sub 2] gesteld dat [appellante] is overleden op 18 juni 1996. Ook [geïntimeerde sub 1] stelt dat [appellante] is overleden in de loop van het jaar 1996. Vanwege [appellante] of haar erfgenamen heeft geen formele schriftelijke proceshandeling plaatsgevonden sedertdien. Geïntimeerden zijn dan ook van mening, dat het geding nog voort loopt op naam van mevrouw [appellante] . Het hof onderschrijft dit.
Hierin is geen verandering gekomen door de brief van de procureur van [appellante] van 7 juli 1997, welke brief in copie aan de procureur van geïntimeerden is verzonden, en waarin wordt medegedeeld dat de zaak zal worden overgenomen door de erven welke staan vermeld in de bij die brief gevoegde copie. Uit die copie blijkt, dat het hier niet betreft de gezamenlijke erven van [appellante] . Ter rolle van 8 juli 1997 is medegedeeld dat de erfgenamen van appellante het geding overnemen. Op grond van het vermelde in de hiervoor vermelde brief neemt het hof aan, dat bedoeld wordt de erfgenamen, die vermeld zijn in de copie bij de brief. De conclusie kan niet anders zijn dan dat geen sprake is van het overnemen van het geding door de gezamenlijke erfgenamen. Het geding is daarom blijven voortlopen op naam van [appellante] . Ten overvloede overweegt het hof dat, ook indien een overname van het geding door enkele van de erfgenamen, zoals kennelijk is beoogd, mogelijk zou zijn, niet-ontvankelijkverklaring zou moeten volgen omdat ook dan niet alle in de pachtrechten gerechtigden in het geding zouden zijn.
4.2
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen behoeven de inhoudelijke stellingen van partijen geen bespreking.

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep,
verklaart appellante niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
veroordeelt appellante tot betaling van de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van ieder van de geïntimeerden begroot op f 350,-- voor vastrecht en f 1.400,-- voor salaris van hun procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs Kok, Runia en Spoor en de raden mr ing Jansens van Gellicum (plv) en Wentink, en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 2 december 1997.