Uitspraak
1.[geïntimeerde sub 1]
[geïntimeerde sub 2],
Gerechtshof Arnhem
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 2 december 1997 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van de appellante in haar vordering. De appellante had een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, maar had niet alle medepachters in het geding betrokken, wat in strijd is met artikel 50 lid 2 van de Pachtwet. Het hof oordeelde dat het essentieel is dat alle mede-pachters betrokken zijn bij een dergelijk geding, zodat zij hun rechten en belangen kunnen verdedigen. De appellante had enkel de geïntimeerden [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] gedagvaard, terwijl andere pachters niet waren opgeroepen. Dit leidde tot de conclusie dat de appellante niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar hoger beroep. Het hof heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was om de appellante alsnog toe te staan om de andere rechthebbenden op te roepen. Bovendien werd vastgesteld dat de appellante op 18 juni 1996 was overleden, en dat er sindsdien geen formele proceshandeling had plaatsgevonden door haar erfgenamen. Het hof heeft de inhoudelijke stellingen van partijen niet besproken, omdat de niet-ontvankelijkheid al vaststond. De appellante werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de geïntimeerden.