ECLI:NL:GHARN:1996:AA4665

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 oktober 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
95/1367
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaftrek voor reiskosten van ziekenbezoek in het kader van de inkomstenbelasting

Op 28 oktober 1996 heeft het Gerechtshof Arnhem uitspraak gedaan in de zaak met nummer 95/1367. De zaak betreft een beroep van belanghebbende, X, tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren P, inzake de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1993. Belanghebbende verzocht om aftrek van reiskosten van ziekenbezoek, die hij had gemaakt in verband met de ziekte van zijn echtgenote, die in 1993 in het ziekenhuis was opgenomen. De inspecteur had de aanslag gehandhaafd, maar belanghebbende stelde dat hij recht had op aftrek van f 2.550,-- aan autokosten voor ziekenbezoek op 34 dagen.

Het hof heeft vastgesteld dat de echtgenote van belanghebbende gedurende twee ziekenhuisopnamen in totaal 34 dagen was verpleegd. De inspecteur betwistte of aan de wettelijke eis was voldaan dat de echtgenote langer dan een maand was verpleegd. Het hof oordeelde dat de interpretatie van de inspecteur, dat de termijn van een maand slechts op een aaneengeschakelde periode van dertig dagen doelt, niet wordt ondersteund door de tekst van de wet. Het hof concludeerde dat de inspecteur de verzochte aftrek ten onrechte had geweigerd en vernietigde de uitspraak van de inspecteur. De aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van f 128.553,--, met inachtneming van een belastingvrije som van f 5.769,--. Tevens werd de inspecteur gelast het door belanghebbende gestorte griffierecht van f 75,-- te vergoeden.

Uitspraak

G E R E C H T S H O F
A R N H E M
BELASTINGKAMER
Nr. 95/1367
Het gerechtshof te Arnhem, eerste enkelvoudige belastingkamer;
Gezien het beroepschrift van *X, wonende te *Z, ingekomen op 12 maart 1996 en gericht tegen de uitspraak d.d. 11 maart 1996 van de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren *P op het bezwaar van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen;
Gezien de overige stukken, waaronder geschriften waarin beide partijen het hof toestemming verlenen zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen;
Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van f 131.103,-- met inachtneming van een belastingvrije som van f 5.769,--, is gehandhaafd;
Overwegende, dat belanghebbende in beroep verzoekt f 2.550,-- aan reiskosten van ziekenbezoek in aftrek toe te laten, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak waarvan beroep;
Overwegende, dat op grond van de stukken het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt:
(1.1) Belanghebbendes echtgenote die op * 1993 is overleden, werd in de perioden van 4 tot 21 september 1993 en van 19 oktober tot 3 november 1993 verpleegd in het *A-ziekenhuis te *Q.
(1.2) Belanghebbende die bij de aanvang van de ziekte van zijn echtgenote met haar een gemeenschappelijke huishouding voerde, heeft haar in de gemelde perioden regelmatig bezocht. De afstand tussen belanghebbendes woonplaats en *Q beloopt 125 kilometer.
(1.3) Belanghebbende verzoekt aftrek wegens buitengewone lasten met betrekking tot f 2.550,-- aan autokosten voor ziekenbezoek op 34 dagen;
Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of te dezen is voldaan aan de in artikel 46, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 gestelde eis dat de echtgenote van belanghebbende wegens haar ziekte langer dan een maand is verpleegd, hetgeen belanghebbende verdedigt maar de inspecteur betwist;
Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld;
Overwegende omtrent het geschil:
(2.1) De opvatting van de inspecteur dat met de in gemeld voorschrift gestelde termijn van een maand slechts is gedoeld op een aaneengesloten periode van een kalendermaand of van dertig dagen, vindt in de tekst van het voorschrift geen steun.
(2.2) Het hof acht het aannemelijk, dat de termijn van een maand is opgenomen om de aftrek met betrekking tot kosten van ziekenbezoek te beperken tot gevallen waarin een ziekte - mogelijk in totaliteit bezien - tot een langdurige verpleging heeft geleid.
(2.3) Te dezen heeft de ziekte van de echtgenote van belanghebbende in 1993 tot twee ziekenhuisopnamen gedurende in totaal 34 dagen geleid. Derhalve heeft de inspecteur de verzochte aftrek ten onrechte geweigerd. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende zijn echtgenote dertig maal heeft bezocht, wordt als niet onderbouwd verworpen.
(2.4) Het hof kent - anders dan de inspecteur - geen doorslaggevende betekenis toe aan de omstandigheid, dat in de resolutie van 25 maart 1987, nr. 287-4009 (BNB 1987/157), waarvan de inhoud in het gemelde wetsvoorschrift is overgenomen, de omstreden periode is omschreven als “één maand”.
(2.5) Het hof acht omdat niet is gebleken van kosten welke voor vergoeding in aanmerking komen, geen termen aanwezig voor een veroordeling in proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken;
Recht doende:
Vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
Vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van f 128.553,-- met inachtneming van een belastingvrije som van f 5.769,--;
Gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van f 75,-- te vergoeden.
Aldus gedaan op 28 oktober 1996 te Arnhem door mr. Smit, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van
mr. Kooijmans als griffier.
(J.P.M. Kooijmans) (D.C. Smit)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
28 oktober 1996.
[Zie ook arrest HR nummer 32881 (red.)]