G E R E C H T S H O F
A R N H E M
BELASTINGKAMER
Nr. 95/0279
Het gerechtshof te Arnhem, eerste meervoudige belastingkamer;
Gezien het beroepschrift van *X B.V., gevestigd te *Z, ingekomen op 10 februari 1995 en gericht tegen de uitspraak d.d. 25 januari 1995 van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P op het bezwaar van belanghebbende tegen de haar over het tijdvak van 1 januari 1990 tot en met 31 december 1992 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, welke naheffingsaanslag bij een aanslagbiljet met dagtekening
31 januari 1994 en nummer * te harer kennis is gebracht;
Gezien de overige stukken, waaronder conclusies van re- en dupliek ten aanzien waarvan het bepaalde in artikel 9 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden, de door de gemachtigden van belanghebbende overgelegde notities (met een bijlage welke reeds als bijlage 4 bij het beroepschrift was overgelegd) van hun bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooi welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd;
Gehoord ter zitting van 16 april 1996 te Arnhem belanghebbendes gemachtigden *A en *B en bijgestaan door *C en *D, onderscheidenlijk directeur en accountant van belanghebbende, alsmede de inspecteur voornoemd bijgestaan door de op zijn eenheid werkzame *E;
Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde naheffingsaanslag is verminderd tot ƒ 238.917,-- aan belasting zonder verhoging;
Overwegende, dat belanghebbende in beroep verzoekt vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslag met vergoeding van proceskosten, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar;
Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt:
(1.1) *C is directeur/aandeelhouder van *C B.V. Deze vennootschap houdt onder meer alle aandelen van belanghebbende.
(1.2) Belanghebbende is - anders dan de inspecteur op blz. 1 van het vertoogschrift vermeldt - opgericht op
17 november 1989. Zij stelt gebruiksuren van zich hier te lande bevindende computer- en telecommunicatie-apparatuur ter beschikking voor de exploitatie van 06-telefoonnummers.
(1.3) Belanghebbende verricht haar diensten onder meer jegens *F A.G., formeel gevestigd te *R (Liechtenstein), die als exploitant van de bedoelde telefoonnummers optreedt. Op de bedoelde dienstverlening zijn de bepalingen van een tussen *F A.G. en *H B.V. gesloten “Service overeenkomst”, welke is neergelegd in een op 25 februari 1989 te *P opgemaakte akte, van overeenkomstige toepassing.
(1.4) Over het tijdvak tot juni 1990 bracht belanghebbende met betrekking tot jegens *F A.G. verrichte diensten omzetbelasting in rekening.
(1.5) Bij brief d.d. 14 mei 1990 heeft de Inspectie omzetbelasting Rijswijk *F A.G. medegedeeld, dat zij met ingang van 21 februari 1989 als buitenlandse ondernemer geregistreerd stond.
(1.6) Bij brief d.d. 18 juli 1990 heeft belanghebbende de inspecteur te *P medegedeeld, dat jegens *F A.G. verrichte diensten niet hier te lande werden verricht en dat de aangifte over het tweede kwartaal van 1990 op grond van de creditering van ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting een negatief bedrag zou belopen. De inspecteur heeft bij beschikking d.d. 16 augustus 1990 onder voorbehoud van correctie bij later onderzoek een teruggaaf van ƒ 152.222,-- verleend;
Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vragen betreft
a. of *F A.G. hier te lande was gevestigd, dan wel een vaste inrichting had waarvoor belanghebbende haar diensten verrichtte,
b. of de dienstverlening door belanghebbende jegens *F A.G. is te beschouwen als een verhuur van roerende zaken dan wel als een informatieverwerking of -verschaffing, bedoeld in onderscheidenlijk artikel 6, tweede lid, onderdeel d, 7e en 3e, van de Wet op de omzetbelasting 1968 en in artikel 9, tweede lid, onderdeel e, van de Zesde Richtlijn inzake omzetbelasting,
c. of belanghebbende zich met vrucht op opgewekt vertrouwen kan beroepen, en
d. of te dezen de ontvangen vergoedingen de nageheven omzetbelasting omvatten;
Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd:
(2.1) Het is onvoorstelbaar dat de Belastingdienst te *P het dossier inzake *F A.G. zonder onderzoek naar de Belastingdienst te Rijswijk, afdeling buitenlandse ondernemers, zou hebben toegezonden.
(2.2) De aan *F A.G. ter beschikking gestelde apparatuur is in feite alleen door haar gebruikt.
(3.1) Hij reageert op de pleitnota van de gemachtigden van belanghebbende als volgt:
Ad 1: De overdracht van het dossier van *F A.G.
door *P aan Rijswijk is niet aan belanghebbende gemeld. De brief d.d. 14 mei 1990 van de eenheid te Rijswijk is slechts een standaardbrief die zonder toetsing wordt verzonden. De teruggaaf in 1990 aan belanghebbende is expliciet onder voorbehoud verleend. Zowel Rijswijk als *P heeft nooit het standpunt ingenomen, dat belanghebbende ten onrechte belasting aan *F A.G. in rekening heeft gebracht. Belanghebbende heeft de kwestie nooit als zodanig aan de orde gesteld.
Ad blz. 4, al. 2: Tussen de teruggaaf en de uitspraak
van het hof te 's-Gravenhage zijn drie jaren verstreken.
Al. 3: *F A.G. had hier te lande in feite meer dan
een vaste inrichting. * G die niet in Liechtenstein woonde, gaf leiding aan de A.G.
Al. 4: Belanghebbende heeft omtrent de status van *F A.G. geen inlichtingen bij de fiscus gevraagd.
Blz. 5: Hij heeft aanvankelijk het standpunt van belanghebbende dat er sprake was van verhuur, kritiekloos gevolgd, maar bestrijdt dit standpunt nu. Het hof te
's-Gravenhage heeft de opvatting van de beide partijen in het desbetreffende geding inzake een eventuele verhuur niet getoetst. Belanghebbende had aan *F A.G. geen exclusief gebruiksrecht verleend.
(3.2) Hij is niet ingegaan op het voorstel van belanghebbende dat de nageheven belasting wordt voldaan door een cessie door *F A.G. van haar recht op aftrek, omdat de A.G. door haar verschuldigde belasting onbetaald laat.
(3.3) De doorzending van het dossier inzake *F A.G. heeft plaatsgevonden na een toetsing op basis van alleen voorhanden stukken.
(3.4) Hij betwist dat *F A.G. de door belanghebbende ter beschikking gestelde apparatuur voortdurend gebruikte en dat belanghebbende die apparatuur niet mede aan derden ter beschikking kon stellen;
Overwegende omtrent het geschil:
(4.1) De vermakelijkheidsactiviteiten van *F A.G. vonden in feite hier te lande plaats met gebruikmaking van de
- zich hier te lande bevindende - apparatuur, welke belanghebbende aan de A.G. ter beschikking stelde.
(4.2) Het hof aanvaardt de stelling van de inspecteur dat *F A.G. op grond van haar formele vestiging in Liechtenstein aldaar in feite slechts als brievenbusmaatschappij fungeerde, als juist. Daaraan doen de stellingen van belanghebbende inzake de inschrijving van *F A.G. in het handelsregister te Liechtenstein, inzake de registratie van de A.G. bij de belastingdienst te Liechtenstein en inzake via Liechtenstein geleide correspondentie en betalingen niet af.
(4.3) Belanghebbende maakt tegenover de betwisting door de inspecteur met haar overlegging van nota's waarin aan *F A.G. bescheiden bedragen aan “Rent and representation fees” in rekening werden gebracht, niet aannemelijk dat *F A.G. in Liechtenstein over zelfstandige kantoorruimte beschikte.
(4.4) Stellingen van belanghebbende inzake het diverse malen bezoeken van “het kantoor van *F A.G. te Liechtenstein” en inzake geregeld telefonisch contact met *F A.G. te Liechtenstein worden als op geen enkele wijze waargemaakt verworpen.
(4.5) Gelet op het vorenoverwogene komt het hof tot het oordeel dat *F A.G. naar de omstandigheden beoordeeld hier te lande gevestigd was en in verband daarmede belanghebbende voor haar jegens de A.G. verrichte diensten omzetbelasting verschuldigd was.
(4.6) Op grond van de onder (1.3) bedoelde “Service overeenkomst” kocht *F A.G. van belanghebbende computergebruiksuren. De overeenkomst had geen betrekking op bepaalde apparaten, maar op computer- en randapparatuur die ten minste aan bepaalde specificaties moest voldoen. Voorts had de A.G. een beperkte afnameplicht en stond het belanghebbende vrij de apparatuur mede voor gebruik aan derden ter beschikking te stellen. Onder deze omstandigheden was de dienstverlening door belanghebbende jegens *F A.G. niet als een verhuur van roerende zaken te beschouwen.
(4.7) De dienstverlening van belanghebbende jegens *F A.G. bestond slechts uit de terbeschikkingstelling van een gebruiksmogelijkheid van technische apparatuur. Die prestatie is niet aan te merken als informatieverwerking of -verschaffing.
(4.8) De stelling van belanghebbende dat ter zake van haar dienstverlening jegens *F A.G. ingevolge artikel 6, tweede lid, onderdeel d, aanhef en 7e of 3e, van de Wet op de omzetbelasting 1968 geen belasting verschuldigd was, gaat dus niet op zowel omdat de A.G. hier te lande gevestigd was, als omdat de dienstverlening niet als een verhuur van roerende zaken dan wel als informatieverwerking of -verschaffing was te beschouwen.
(4.9) In het hier toepasselijke heffingssysteem van de voldoening op aangifte gaat de belastingdienst aanvankelijk af op van de zijde van belastingplichtigen aangedragen gegevens, maar is naheffing mogelijk ingeval na een inhoudelijke toetsing blijkt dat door belastingplichtigen aangedragen gegevens niet als juist kunnen worden aanvaard. Belanghebbende maakt tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk dat zij in redelijkheid kon menen, dat de aanvankelijke stellingname van de belastingdienst dat *F A.G. als een buitenlandse ondernemer zonder vaste inrichting hier te lande kon worden behandeld en dat de door belanghebbende verzochte teruggaaf - overigens expliciet onder voorbehoud van correctie - kon worden verleend, niet slechts op een administratieve behandeling, maar op een inhoudelijke toetsing van alle relevante omstandigheden berustte. Derhalve kan belanghebbende zich niet met vrucht op opgewekt vertrouwen beroepen.
(4.10) Het omstreden belastingbedrag kan als volgt worden gespecificeerd:
1990 Creditering onjuist tarief ƒ 130.512,--
ƒ 340.519,-- à 18,5% = " 62.996,--
1991 ƒ 112.274,-- à 18,5% = " 20.770,--
1992 ƒ 101.400,-- à 18,5% = " 18.759,--
ƒ 33.600,-- à 17,5% = " 5.880,--
ƒ 238.917,--.
(4.11) Belanghebbende heeft wanneer wordt rekening gehouden
met de onder (1.6) bedoelde creditering, aan *F A.G. geen omzetbelasting in rekening gebracht. De naheffing dient daarom gelet op het arrest van de Hoge Raad van 2 november 1983, nr. 21 413 (BNB 1984/47), te worden
verminderd met 18,5 × (ƒ 62.996,-- + ƒ 20.770,-- +
118,5
ƒ 18.759,--) + 17,5 × ƒ 5.880,-- = ƒ 16.882,--, zodat
117,5
ƒ 222.035,-- aan belasting resteert waarbij uiteraard de heffingsrente moet worden aangepast.
(4.12) Het hof acht omdat belanghebbende vrijwel geheel in het ongelijk wordt gesteld, geen termen aanwezig voor een veroordeling in proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken;
Vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
Vermindert de naheffingsaanslag tot ƒ 222.035,-- aan belasting;
Gelast de inspecteur aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ƒ 75,-- te vergoeden.
Aldus gedaan op 21 juni 1996 te Arnhem door mr. Smit, vice-president, als voorzitter, mr Röben en mr Wolt, raadsheren, in tegenwoordigheid van
mr Snoijink als griffier die is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
21 juni 1996
[Zie ook arrest HR nummer 32452 (red.)]