ECLI:NL:GHARN:1994:AA4666

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 september 1994
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
931423
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.C. Smit
  • W.J.N.M. Snoijink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en levering vrachtauto

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag inkomstenbelasting die is opgelegd aan belanghebbende, een onderneming die in de jaren 1988 en 1989 actief was. De inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen heeft een navorderingsaanslag opgelegd voor het jaar 1988, waarbij belanghebbende in beroep ging tegen deze aanslag. De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende vóór 29 februari 1988 verplichtingen is aangegaan met betrekking tot de levering van een vrachtauto, die in 1989 aan haar is geleverd. Belanghebbende stelt dat zij op 10 februari 1988 een vrachtauto heeft besteld bij een B.V. voor een bedrag van f 233.000,--, maar de inspecteur betwist dat er vóór de genoemde datum een overeenkomst tot stand is gekomen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de bestelling en levering van de vrachtauto onderzocht. Belanghebbende heeft een orderformulier overgelegd, dat op 28 februari 1988 door een notaris is gelegaliseerd. De inspecteur heeft echter aangevoerd dat er vermoedens zijn dat de B.V. de orderformulieren na de deadline heeft aangepast en dat er onduidelijkheden zijn over de levering van de vrachtauto, waaronder de vraag of deze met of zonder slaapcabine is geleverd. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij vóór 29 februari 1988 een bindende overeenkomst is aangegaan.

Uiteindelijk heeft het hof de navorderingsaanslag van de inspecteur gehandhaafd, omdat belanghebbende niet kon bewijzen dat zij aan haar verplichtingen had voldaan. De uitspraak is gedaan op 1 september 1994 door de vice-president D.C. Smit en griffier W.J.N.M. Snoijink, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

G E R E C H T S H O F
A R N H E M
BELASTINGKAMER
Nr. 931423
Het gerechtshof te Arnhem, eerste enkelvoudige belastingkamer;
Gezien het beroepschrift van *X, wonende te *Z, ingekomen op 28 juni 1993 en gericht tegen de haar voor het jaar 1988 door de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting, welke navorderingsaanslag bij een aanslagbiljet met dagtekening 18 mei 1993 en nummer * te harer kennis is gebracht;
Gezien de overige stukken, waaronder de door de gemachtigde van belanghebbende overgelegde notities van zijn bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooi welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd, het proces-verbaal van de door het hof ter na te noemen zitting gedane mondelinge uitspraak en een schriftelijk verzoek van belanghebbende de mondelinge uitspraak door een schriftelijke te vervangen;
Gehoord ter zitting van 12 april 1994 te Arnhem belanghebbende en haar gemachtigde *A en bijgestaan door *B, en de inspecteur voornoemd;
Overwegende, dat belanghebbendes primitieve aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f 74.372,-- met inachtneming van een belastingvrije som van f 8.597,-- en van f 43.572,-- aan investeringsbijdragen, terwijl de bestreden navorderingsaanslag in zoverre afwijkt dat deze is berekend met inachtneming van f 21.386,-- aan investeringsbijdragen;
Overwegende, dat belanghebbende in beroep verzoekt de navorderingsaanslag te vernietigen terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging daarvan;
Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt:
(1.1) Belanghebbende dreef in de jaren 1988 en 1989 een onderneming onder de naam *F.
(1.2) Zij stelt dat zij op 10 februari 1988 voor f 233.000,-- een *a-vrachtwagen heeft besteld bij *H B.V.
(1.3) Zij legt ter zake een slechts in de administratie van de B.V. aangetroffen orderformulier over, waaronder een handtekening is geplaatst die op 28 februari 1988 door * Notaris G is gelegaliseerd als handtekening van *H, bestuurder van de B.V.
(1.4) Op 21 april 1989 heeft de B.V. voor een bedrag van
f 233.000,-- de levering van een *a-vrachtwagen aan belanghebbende gefactureerd. Eerst op 19 januari 1990 heeft belanghebbende aan de B.V. de levering van een ingeruilde vrachtauto gefactureerd.
(1.5) De inspecteur voert onder meer aan
a. dat vermoed wordt dat de B.V. van een notarisverklaring voorziene orderformulieren na 28 februari 1988 met gegevens heeft aangevuld,
b. dat belanghebbende een vrachtauto met slaapcabine zou hebben besteld en zonder slaapcabine geleverd heeft gekregen zonder dat dit tot een prijsaanpassing heeft geleid,
c. dat het bevreemding wekt dat bij de bestelling een korting van f 40.740,-- zou zijn verleend en vervolgens in 1989 bij de inruil voor de ingeruilde auto een prijs hoger dan de waarde van die auto is betaald, en dat de levering en de inruil niet in één factuur zijn verwerkt;
Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of belanghebbende vóór 29 februari 1988 verplichtingen is aangegaan met betrekking tot de in 1989 aan haar geleverde vrachtwagen;
Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd:
Namens belanghebbende:
(2.1) Uit navraag in de autobranche is gebleken dat het geen ongebruikelijke gang van zaken is dat in geval van aankoop met inruil eerst later over de inruilprijs overeenstemming wordt bereikt.
(2.2) Zij heeft de aanvulling op het vertoogschrift tijdig ontvangen, zodat geen bezwaar bestaat tegen opneming ervan onder de stukken van het geding.
(2.3) De inruilfactuur moest door haar boekhouder *D worden opgemaakt. Het is inderdaad vreemd dat de factuur niet door de leverancier werd opgemaakt en dat de opmaking van de factuur is vertraagd.
(2.4) Zij wil onder ede bevestigen dat zij op 28 februari 1988 haar handtekening onder het orderformulier had gezet.
(2.5) Wat de vermelding van de tweede verende stoel op het orderformulier betreft, is er door de B.V. een fout gemaakt, want die stoel was bij het aangegeven type al verend.
(2.6) Op vrachtwagens plegen hoge kortingen te worden verleend. Kortingmarges kunnen tweemaal worden bekeken. Dat wordt wel gedaan bij verplichtingen om op termijn te leveren.
(2.7) Zij is in eerste instantie met de B.V. een prijs van f 233.000,-- overeengekomen. Later had wegens de inruil creditering moeten plaatsvinden. Dat is een gebruikelijke gang van zaken.
(2.8) Zij dreigt de dupe te worden van de wanorde bij de B.V., doordat zij zonder meer is afgegaan op de haar voorgelegde, door de B.V. opgemaakte orderformulieren.
Door de inspecteur:
(3.1) De stelling onder 7.4 van het vertoogschrift dat belanghebbende op 28 februari 1988 niets van een overeenkomst tot levering van een vrachtauto afwist, is ernstig gemeend.
(3.2) Op de pleitnotities van belanghebbende reageert hij als volgt:
Blz. 1, midden: Pas in de week vóór 29 februari 1988 ging het gerucht dat de WIR zou worden afgeschaft. Het is onwaarschijnlijk dat de B.V. belanghebbende al vóór
10 februari 1988 benaderde.
Blz. 2: Alinea 1 heeft alleen betekenis in zijn subsidiaire stelling.
Ad 3.8: Het is in verband met het omzetbelasting-liquiditeitsvoordeel gebruikelijk dat de leverancier de inruilfactuur opmaakt.
Ad 7.1: De B.V. behandelde zaken niet correct. Belanghebbende moet haar recht op een aftrekpost bewijzen.
Ad 7.3.1: Het bevreemdt dat de verkoper die de specificaties kent, een tweede stoel in rekening zou hebben gebracht.
Blz. 3: Ad 7.3.3.: De combinatie van een korting bij de aankoop van een nieuwe auto en een latere gunstige inruil is onwaarschijnlijk.
Ad 7.3.4.: De fout met betrekking tot de slaapcabine had tot een creditering moeten leiden.
Het is aannemelijk dat er vóór 29 februari 1988 maar één handtekening op het orderformulier stond;
Overwegende omtrent het geschil:
(4.1 ) De inspecteur betwist dat vóór 29 februari 1988 tussen belanghebbende en de B.V. een overeenkomst tot levering van de in 1989 geleverde vrachtauto is totstandgekomen.
(4.2 ) Belanghebbende maakt niet waar dat zij vóór 29 februari 1988 het onder (1.3) bedoelde orderformulier heeft ondertekend en verplichtingen met betrekking tot de in 1989 aan haar geleverde vrachtauto is aangegaan zodat haar beroep moet worden verworpen.
(4.3) Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling
in proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet
administratieve rechtspraak belastingzaken;
Recht doende:
Handhaaft de navorderingsaanslag waarvan beroep.
Aldus gedaan op 1 september 1994 te Arnhem door mr. Smit, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van
mr. Snoijink als griffier.
(W.J.N.M. Snoijink) (D.C. Smit)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 september 1994
[Zie ook arrest HR nummer 30650 (red.)]