ECLI:NL:GHARN:1994:1

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 juli 1994
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
P93 / 014
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Spoor
  • J. Kok
  • C. Beschoor Plug
  • J. ing. Jansens van Gellicum
  • W. Wentink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pachtovereenkomst tussen het Noordbrabants Landschap en [geïntimeerde]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting Het Noordbrabants Landschap tegen vonnissen van de pachtkamer van het kantongerecht te 's Hertogenbosch. De pachtkamer had eerder geoordeeld dat er een pachtovereenkomst bestond tussen de Stichting en de geïntimeerde, die als pachter fungeerde. De zaak betreft twee percelen weiland, kadastraal bekend in de gemeente [gemeente]. De appellant, het Noordbrabants Landschap, betwistte de geldigheid van de pachtovereenkomst en voerde aan dat de pachtkamer ten onrechte had geoordeeld dat de geïntimeerde in zijn bewijsopdracht geslaagd was. Het hof oordeelde dat de pachtkamer op goede gronden tot het oordeel was gekomen dat de geïntimeerde kon worden toegelaten tot het bewijs van de pachtovereenkomst. Het hof bevestigde dat de grond in geschil aan de geïntimeerde in gebruik was gegeven ter uitoefening van de landbouw en dat er sprake was van een geldige pachtovereenkomst. De grieven van het Noordbrabants Landschap werden ongegrond verklaard, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de pachtkamer, waarbij het Noordbrabants Landschap werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

25 juli 1994
Pachtkamer
rolnummer. P93/014
-AR-
G e r e c h t s h o f t e A r n h e m
Arrest
in de zaak van:

DE STICHTING HET NOORDBRABANTS LANDSCHAP,

gevestigd te 's Hertogenbosch,
appellante,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
tegen:

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
procureur: mr. F.J. Boom.

Het geding in eerste aanleg

De pachtkamer van het kantongerecht te 's Hertogenbosch heeft op 25 september 1992 en 15 januari 1993 tussen partijen vonnissen gewezen, die in fotocopie aan dit arrest zijn gehecht en naar de inhoud waarvan wordt verwezen.

Het geding in hoger beroep

Appellant - hierna ook te noemen: het Noordbrabants Landschap - is bij exploit van 15 februari 1993, met gelijktijdige dagvaarding van geïntimeerde - hierna ook te noemen: [geïntimeerde] - voor dit hof, in hoger beroep gekomen van genoemde vonnissen, waarbij [geïntimeerde] is toegelaten tot het door alle middelen rechtens bewijzen van het bestaan van een tussen hem als pachter en [verpachter] als verpachter gesloten pacht-overeenkomst met betrekking tot twee percelen weiland, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [...] , nrs. [...] en [...] (vonnis van 25 september 1992) respectievelijk schriftelijk is vastgelegd dat in het voorjaar 1987 tussen [verpachter] te [plaats] (rechtsvoorganger van het Noordbrabants Landschap) als verpachter en [geïntimeerde] als pachter een pacht-overeenkomst is gesloten met betrekking tot de percelen land, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [...] , nrs. [...] en [...] ged., tesamen groot 3.45.30 ha, zulks voor de prijs van
 1.000,-- per jaar en voor de duur van zes jaar, met afwijzing van het meer of anders gevorderde (vonnis 15 januari 1993).
Bij memorie van grieven, tevens akte verbetering c.q. wijziging van eis, zijn na te melden grieven aangevoerd, met verbetering van het petitum van de dagvaarding in hoger beroep en met conclusie dat het hof de vonnissen, waarvan beroep, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] alsnog niet-ontvankelijk in zijn vordering zal verklaren dan wel hem deze zal ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord, tevens antwoordakte, is medegedeeld dat [geïntimeerde] tegen de verbetering c.q. wijziging van de eis in hoger beroep zoals door het Noordbrabants Landschap verzocht geen bezwaar heeft en is voorts verweer gevoerd met conclusie dat het hof de vonnissen, waarvan beroep, zo nodig onder verbetering van gronden zal bekrachtigen en het Noord-brabants Landschap zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
Partijen hebben nog een akte en een antwoord-akte gewisseld, waarna zij de stukken aan het hof hebben overgelegd ter fine van arrest.

De grieven

De grieven luiden:
I.Ten onrechte heeft de pachtkamer van het kantongerecht overwogen en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 25 september 1992.
II.Ten onrechte overweegt de pachtkamer van het kantongerecht op de gronden als in het vonnis van 15 januari 1993 vermeld (pag. 2 geheel en pag. 3 eerste drie alinea's) dat de vordering voor toewijzing vatbaar is.
III.Ten onrechte heeft de pachtkamer van het kantongerecht op de gronden als in het vonnis van 15 januari 1993 vermeld schriftelijk vastgelegd dat in het voorjaar 1987 tussen [verpachter] te [plaats] (rechtsvoorganger van appellante) als verpachter en geïntimeerde als pachter een pachtovereenkomst is gesloten met betrekking tot de percelen land, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [...] , nrs. [...] en [...] ged., en tesamen groot 3.45.30 ha, zulks voor de prijs van  1.000,-- per jaar, welke pachtovereenkomst geldt voor de duur van zes jaren.
IV.Ten onrechte heeft de pachtkamer van het kantongerecht op de gronden als in het vonnis van 15 januari 1993 vermeld bepaald dat SNL de kosten van de procedure dient te betalen.

De vaststaande feiten

In hoger beroep kan van de volgende, als erkend of niet (voldoende) betwist, vaststaande feiten worden uitgegaan:
- krachtens notariële akte van 23 december 1991 is het Noordbrabants Landschap eigenaar van de percelen grasland, bouwland en water, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [...] , nrs. [...] , [...] en [...] , tesamen groot 5.61.90 ha;
- bij genoemde akte werden deze percelen door ene [verpachter] te [plaats] verkocht aan het Bureau Beheer Landbouwgronden en door dit bureau doorverkocht aan het Noordbrabants Landschap;
- [geïntimeerde] heeft, nadat eerder sprake is geweest van een gedeeltelijk ander gebruiksobject, vanaf het voorjaar 1987 van voormelde percelen in gebruik gehad het perceel [...] , groot 1.70.70 ha, en een gedeelte van het perceel [...] , welk perceel totaal een oppervlakte van 3.27.40 ha heeft;
- uit ten processe overgelegde bankafschriften blijkt van de volgende betalingen door [geïntimeerde] aan [verpachter] :
a)op 28 december 1987:  1.000,--; vermelding "huur van in gebruik zijnde grond";
b)op 19 december 1988:  1.000,--; vermelding "huur van perceelnr. [...] ";
c)op 27 december 1989:  1.000,--; vermelding "pacht van perceelnr. [...] - [...] - [...] - [...] - [...] ";
d)op 21 december 1990:  1.000,--; vermelding "perceelnr. [...] - [...] - [...] - [...] - [...] pacht";
e)op 18 december 1991:  1.000,--; vermelding "pacht over perceelnr. [...] ";
- voorts is een bankafschrift overgelegd, waaruit blijkt van de ontvangst door [geïntimeerde] van  1.000,-- van [naam verpachter] ASS BV met vermelding "retour ivm foutieve ontvangst 281290".

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

1. In aanmerking genomen het door [geïntimeerde] in eerste aanleg aangevoerde en gelet op de daarbij door hem overgelegde stukken, kon de pachtkamer van het kantongerecht op goede gronden tot het oordeel komen dat [geïntimeerde] kon worden toegelaten tot het bewijs van de door hem gestelde pachtovereenkomst.
De daartegen gerichte grief I is mitsdien ongegrond.
2. Met de overige grieven, mede gezien de daarop gegeven toelichting, betoogt het Noordbrabants Landschap dat de pachtkamer van het kantongerecht ten onrechte [geïntimeerde] in de hem gegeven bewijsopdracht geslaagd heeft geacht.
Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
3. Ingevolge artikel 1, lid 1 sub d, der Pachtwet is een pachtovereenkomst: elke overeenkomst, in welke vorm en onder welke benaming ook aangegaan, waarbij de ene partij zich verbindt aan de andere partij tegen voldoening van een tegen-prestatie een hoeve of los land in gebruik te geven ter uit-oefening van de landbouw.
4. Ten processe staat vast dat [geïntimeerde] de percelen gemeente [gemeente] , sectie [...] , nrs. [...] en [...] (gedeeltelijk) met ingang van het voorjaar van 1987 in gebruik heeft gehad.
Onweersproken heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat hij in of omstreeks 1983/1984 het landbouwbedrijf van zijn ouders heeft overgenomen en hij heeft naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de grond in geschil steeds in het kader van dat bedrijf heeft geëxploiteerd. Dit laatste volgt ook uit de verklaringen van de in prima gehoorde getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
5. Het Noordbrabants Landschap heeft met verwijzing naar enkele ten processe overgelegde schriftelijke verklaringen van [verpachter] aangevoerd dat het gebruik "evenzeer kan duiden op een ander gebruik, bijvoorbeeld ten behoeve van hobby-doeleinden", maar heeft zulks niet, althans onvoldoende onderbouwd. Bedoelde verklaringen zijn ook niet consistent en spreken afwisselend over "in gebruik", "mocht beschikken voor inscharen" en "mocht tot nader bericht blijven gebruiken voor zijn hobby".
Noch omtrent enige beperking in het gebruik van de grond in geschil door [geïntimeerde] , noch omtrent enig onderhoud van die grond door anderen dan [geïntimeerde] is ten processe iets gesteld of anders-zins gebleken, zodat, gezien het ter zake door [geïntimeerde] gestelde (dat ondersteund wordt door de schriftelijke verklaring van
[persoon X] ), het ervoor gehouden moet worden dat sprake was van een volledig gebruik en dito onderhoud door en/of voor rekening van [geïntimeerde] .
6. Op grond van het in de beide voorgaande rechtsoverwegingen overwogene, dat tesamen en in onderling verband beschouwd, komt het hof tot de conclusie dat de onderhavige grond aan [geïntimeerde] in gebruik is gegeven ter uitoefening van de landbouw.
7. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde bankafschriften blijkt dat hij in 1987 en volgende jaren telkens  1.000,-- per jaar heeft betaald voor het gebruik van (onder meer) de percelen [...] , nrs. [...] en [...] (ged.). In zijn schriftelijke verklaring van
22 april 1992 vermeldt [verpachter] weliswaar dat dit bedrag telkens is teruggestort, maar tegenover de gemotiveerde ontkenning daarvan door [geïntimeerde] wordt zulks onvoldoende nader onderbouwd. Slechts in 1991 is sprake van terugbetaling van de in 1990 betaalde  1.000,--, zulks overigens pas meer dan een half jaar na de betaling daarvan door [geïntimeerde] .
Bij gebreke aan overige bewijzen van de gestelde terugbetalingen (een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod ter zake is ook niet gedaan), gaat het hof aan het betreffende verweer van het Noordbrabants Landschap voorbij. Immers, volstrekt ongeloofwaardig is dat [verpachter] in strijd met de gemaakte afspraken gedane betalingen ter zake van "huur" en "pacht" jaar in, jaar uit slechts retourneert en ondertussen het - volledige - gebruik van de grond door [geïntimeerde] gewoon laat doorgaan. De terugbetaling in juli 1991 doet hieraan niet af, nu het niet onwaarschijnlijk geacht moet worden dat die terugbetaling verband hield met de kort daarop plaats gehad hebbende verkoop van - onder meer - de grond in geschil aan het Bureau Beheer Landbouwgronden.
8. Tussen partijen staat vast dat de grond in geschil destijds eigendom was van [verpachter] privé.
Met verwijzing naar de schriftelijke verklaring van betrokkene van 9 maart 1987 voert het Noordbrabants Landschap aan dat hij deze heeft geschreven in zijn hoedanigheid van voorzitter van de "Stichting tot behoud en beheer Dommeldal", dat hij mitsdien in die kwaliteit de grond aan [geïntimeerde] in gebruik heeft gegeven en dat derhalve sprake is van een onbevoegdelijk geda- ne ingebruikgeving, zodat reeds daarom niet een pachtovereenkomst als door [geïntimeerde] gesteld tot stand kan zijn gekomen.
9. Uit niets - met name ook niet uit de bij conclusie van repliek in het geding gebrachte akte van oprichting van de Stichting tot behoud en beheer van het Dommeldal - blijkt dat de bevoegdheid tot verpachting van - onder meer - de grond in geschil aan genoemde stichting is overgedragen.
Dit in aanmerking genomen en gelet op de omstandigheid dat [verpachter] eigenaar was van de grond in geschil en dat de betalingen voor het gebruik van de grond aan hem persoonlijk zijn gedaan, moet het ervoor worden gehouden dat [verpachter] de grond aan [geïntimeerde] in gebruik heeft gegeven als eigenaar van die grond, en niet handelend namens de Stichting tot behoud en beheer van het Dommeldal.
Hier komt bij dat het in dit geding weliswaar slechts gaat om de ingebruikgeving van de grond in geschil met ingang van het voorjaar van 1987, maar dat - naar door de pachtkamer van het kantongerecht in haar vonnis van 15 januari 1993 ook is overwogen en door het Noordbrabants Landschap in hoger beroep niet, althans niet voldoende is bestreden - in feite al veel eerder, zulks geruime tijd vóór de oprichting van de hiervoor genoemde stichting, sprake was van een ingebruikgeving van onder meer een gedeelte van de grond in geschil door [verpachter] , eerst aan de vader van [geïntimeerde] en later aan [geïntimeerde] zelf. De ingebruikgeving in 1987 vond in het verlengde daarvan plaats en van toen opgetreden wijzigingen in de (rechts)persoon van de ingebruikgever is onvoldoende gesteld of anderszins aannemelijk geworden.
De verklaring van [verpachter] van 9 maart 1987 alleen is niet genoeg om op grond daarvan tot een andere slotsom te komen, hetgeen temeer klemt nu ook de bewoordingen van die verklaring (te weten: "bevestigt" en "
thansin gebruik") wijzen op een al bestaande rechtsverhouding, dit met [verpachter] zelf nu de stichting in het seizoen 1986 nog niet bestond maar eerst op 5 december 1986 is opgericht.
Het hof verwerpt mitsdien ook het in de vorige rechtsoverweging vermelde verweer van het Noordbrabants Landschap.
10. Op grond van al het vorenoverwogene komt het hof tot de conclusie dat [verpachter] de grond in geschil in het voorjaar van 1987 tegen voldoening van een tegenprestatie aan [geïntimeerde] in gebruik heeft verstrekt ter uitoefening van de landbouw en dat mitsdien sprake is van een pachtovereenkomst met betrekking tot die grond. [geïntimeerde] is in het hem opgedragen bewijs geslaagd en de pachtkamer van het kantongerecht heeft terecht bedoelde pachtovereenkomst schriftelijk vastgelegd, met veroordeling van het Noordbrabants Landschap in de kosten van het geding.
De grieven II, III en IV zijn alle ongegrond.

Slotsom

De vonnissen, waarvan beroep, moeten worden bekrachtigd en het Noordbrabants Landschap moet worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
Bekrachtigt de door de pachtkamer van het kantongerecht te 's Hertogenbosch tussen partijen gewezen vonnissen van
25 september 1992 en 15 januari 1993, waarvan beroep.
Veroordeelt het Noordbrabants Landschap in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot heden begroot op  350,-- voor verschotten en  1.400,-- voor salaris van de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Spoor, Kok en Beschoor Plug en de plaatsvervangende raden mr. ing. Jansens van
Gellicum en Wentink en uitgesproken in tegenwoordigheid van
de griffier Van den Bosch ter openbare terechtzitting van
25 juli 1994.