ECLI:NL:GHARL:2025:995

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
21-002002-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake flessentrekkerij, gewoontewitwassen, verduistering in dienstbetrekking, oplichting en identiteitsfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 april 2024. De verdachte, geboren in 1996 en momenteel verblijvende in een penitentiaire inrichting, was eerder veroordeeld voor flessentrekkerij, gewoontewitwassen, verduistering in dienstbetrekking, oplichting en identiteitsfraude. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen omtrent beslag en vorderingen van benadeelde partijen, maar heeft het vonnis voor het overige bevestigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling voor haar psychische problemen. De vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij [benadeelde 1] een schadevergoeding van € 16.740,85 is toegewezen, terwijl de vorderingen van [benadeelde 2] zijn afgewezen. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen beoordeeld en de proeftijd verlengd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002002-24
Uitspraak d.d.: 20 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 april 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-134994-23 en 18-106443-23, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 18-020279-21 en 21-003610-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven te [adres] ,
thans verblijvende in P.I. [penitentiaire inrichting] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd:
  • bevestiging van het vonnis ten aanzien van de bewezenverklaring;
  • veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden conform het vonnis van de rechtbank;
  • toewijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] ;
  • afwijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] ;
  • toewijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] , met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • verbeurdverklaring van het beslag;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 21-003610-20;
  • verlenging van de proeftijd met één jaar en toepassing van de bijzondere voorwaarden in de zaak met parketnummer 18-020279-21.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. R.G. Knegt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 30 april 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van:
parketnummer 18-134994-23:
  • 1 primair: een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren;
  • 2: opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd;
  • 3: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
  • 4: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
  • 5: oplichting;
en parketnummer 18-106443-23:
 primair: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn
persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Aan het voorwaardelijk deel van deze straf zijn de volgende bijzondere voorwaarden verbonden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • dagbesteding;
  • meewerken aan schuldhulpverlening.
De rechtbank heeft daarnaast:
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 16.740,85, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van verdachte in de proceskosten;
  • de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de eigen proceskosten;
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] afgewezen, met veroordeling van de benadeelde partij in de eigen proceskosten;
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] toegewezen tot een bedrag van
€ 75,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met veroordeling van verdachte in de proceskosten.
  • inbeslaggenomen pakketpost verbeurdverklaard;
  • de tenuitvoerlegging gelast van 457 dagen gevangenisstraf, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij arrest van dit hof van 25 mei 2022 (parketnummer 21-003610-20);
  • de tenuitvoerlegging gelast van 360 dagen gevangenisstraf, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 december 2022 (parketnummer 18-020279-21).
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, maar wel met aanvulling van de gronden.
Ten aanzien van de strafoplegging, het beslag en de vorderingen tot tenuitvoerlegging komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Het hof zal het vonnis vernietigen voor wat betreft de toepasselijke wettelijke voorschriften omdat het hof niet alle door de rechtbank genoemde artikelen van toepassing acht. Om proceseconomische redenen zal het vonnis ook worden vernietigd ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, voor zover deze in hoger beroep aan de orde zijn.
Aanvullende bewijsmiddelen ten behoeve van het bewijs van feit 3 in de zaak met parketnummer 18-134994-23
Het hof is van oordeel dat aan de bewijsmiddelen voor feit 3 in de zaak met parketnummer 18-134994-23, na de passage horende bij voetnoot 26, de volgende bewijsmiddelen moeten worden toegevoegd:
  • Een proces-verbaal van verhoor getuige, proces-verbaalnummer [nummer 1] , op 3 augustus 2023 op ambtseed/-belofte opgemaakt door [naam 1] en [naam 2] , beide brigadier bij de Eenheid Noord-Nederland, pagina’s 117-125 van het dossier van de politie met proces-verbaalnummer [nummer 2] , doorgenummerd 1 tot en met 412;
  • Een proces-verbaal van verhoor verdachte, proces-verbaal-nummer [nummer 3] , op 28 september 2023 op ambtseed/-belofte opgemaakt door [naam 1] en [naam 2] , beide brigadier bij de Eenheid Noord-Nederland, pagina’s 307-316 van het dossier van de politie met proces-verbaalnummer [nummer 2] , doorgenummerd 1 tot en met 412.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof sluit zich aan bij wat de rechtbank heeft overwogen over de strafwaardigheid van het gedrag van verdachte (hieronder cursief opgenomen), waarin het hof één typ/taalfout heeft verbeterd:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere gevallen van identiteitsfraude en een veelvoud aan vermogensdelicten, zoals flessentrekkerij, verduistering in dienstbetrekking, oplichting en witwassen.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van persoons- en bedrijfsgegevens van anderen om zo bestellingen te doen bij webshops. Verdachte heeft zich in het geheel niet bekommerd om de slachtoffers van de identiteitsfraude die zij overlast en nadeel heeft bezorgd.
Bij het plaatsen van bestellingen heeft verdachte telkens gebruik gemaakt van de
mogelijkheid om achteraf te betalen zoals via [benadeelde 1] (voorheen [bedrijf] ). Verdachte wist op die manier goederen te bemachtigen zonder daarvoor te betalen. Daardoor is door [benadeelde 1] in zeven maanden tijd meer dan vijftienduizend euro aan schade geleden.
Verdachte is deels door haar werk als pakketbezorger (bij [koeriersbedrijf 1] en [koeriersbedrijf 2] ) in het bezit van bestellingen gekomen. Verdachte heeft op grove wijze en op grote schaal bewust misbruik gemaakt van haar positie als pakketbezorger. Door haar handelen heeft zij het vertrouwen van haar werkgevers telkens ernstig beschaamd. Ook heeft zij haar werkgever ( [koeriersbedrijf 1] ) financiële schade toegebracht. Het handelen van verdachte schaadt ook meer in het algemeen het vertrouwen dat werkgevers in hun werknemers moeten kunnen hebben.
Nadat verdachte tot twee keer toe als pakketbezorger is ontslagen (bij [koeriersbedrijf 1] en [koeriersbedrijf 2] ) heeft zij de bestellingen laten versturen naar afhaalpunten waar zij zich niet hoefde te legitimeren voor het ophalen van de bestelde pakketten.
De bestelde pakketten die verdachte tot haar beschikking kreeg zijn door haar verkocht via sociale media. Hiermee heeft zij zich tevens schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Daarnaast heeft zij zich schuldig gemaakt aan oplichting door via internet een jacuzzi te verkopen, terwijl zij wist dat zij die niet kon leveren. Het geld heeft zij wel geïncasseerd en gebruikt.
Bij het plegen van al deze feiten heeft verdachte zich enkel laten leiden door haar persoonlijk belang en geldelijk gewin. Zij heeft misbruik gemaakt van het algemene vertrouwen dat in het economisch verkeer moet kunnen worden gesteld in de wijze waarop (via webshops, maar ook sociale media) goederen worden gekocht en verkocht. Zij is gewetenloos en geraffineerd te werk gegaan.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 januari 2025 volgt dat verdachte eerder (op 25 mei 2022 en 23 december 2022) wegens soortgelijke feiten onherroepelijk tot straffen en maatregelen is veroordeeld. Een deel van de bewezenverklaarde feiten is gepleegd in lopende proeftijden.
Ook is een deel van de bewezenverklaarde feiten gepleegd vóór de hiervoor genoemde veroordelingen. Dit betekent dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is.
Bij de straftoemeting heeft het hof de over verdachte opgemaakte rapportages in aanmerking genomen. In de procedure in hoger beroep zijn twee recente reclasseringsrapporten (van 18 november 2024 en 23 januari 2025) aan het dossier toegevoegd.
Uit het laatstgenoemde rapport volgt dat sprake is van een (hardnekkig) delictpatroon. Er zijn problemen op meerdere leefgebieden en verdachte werd in december 2023 gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en borderline trekken. Op intellectueel niveau werd vastgesteld dat verdachte functioneert op benedengemiddeld tot laagbegaafd niveau.
De reclassering is, net als het NIFP, van mening dat behandeling noodzakelijk is. Hierbij zal
onder andere ingezet moeten worden op de autismespectrumstoornis van verdachte (hetgeen niet eerder specifiek is gebeurd). Of een (deels) ambulant kader (naast een beschermd woontraject) met een reclasseringstoezicht afdoende zal zijn, zal moeten blijken. De reclassering heeft hier, gezien het negatieve verloop van eerdere trajecten, wel twijfels over.
De reclassering heeft verdachte inmiddels aangemeld bij een begeleid wooninstelling, gespecialiseerd voor mensen met een autismespectrumstoornis.
De reclassering adviseert oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering;
  • Ambulante behandeling;
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • Dagbesteding;
  • Meewerken aan schuldhulpverlening.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat een vrijheidsstraf de enige passende straf is, gelet op de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de recidive van verdachte. Het hof ziet geen omstandigheden die maken dat een andere, lichtere straf in aanmerking komt.
Het hof vindt de straf die door de rechtbank is opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren, een passende en geboden straf. In hoger beroep zal deze straf opnieuw aan verdachte worden opgelegd. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat verdachte deze straf inmiddels in voorarrest heeft uitgezeten.
Daarnaast moet verdachte ook intensief behandeld en begeleid worden om te voorkomen dat zij opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal gaan plegen. Verdachte heeft verklaard dat zij open staat voor behandeling. Evenals de rechtbank acht het hof het ook in het belang van de maatschappij dat verdachte zich laat behandelen om te voorkomen dat verdachte in herhaalgedrag valt. Daarom zal het hof de door de reclassering in het rapport van 23 januari 2025 geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat zij zich wil gaan inzetten voor behandeling en begeleiding en haar leven een positieve wending wil en moet geven.

Beslag

Onder verdachte is ‘pakketpost’ inbeslaggenomen (goednummer [goednummer] ). Verdachte heeft geen afstand gedaan van het beslag. Het hof kan (mede op grond van de manier waarop verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd) niet vaststellen dat de inbeslaggenomen pakketpost toebehoorde aan verdachte en evenmin dat sprake is van een andere grond voor vatbaarheid voor verbeurdverklaring als gegeven in artikel 33a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Nu niet kan worden vastgesteld aan wie het pakket toebehoort, zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende worden gelast.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.740,85, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2023.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-134994-23 onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is door de verdediging niet betwist. Het hof zal de vordering toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2023.
Het hof zal verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Net als de rechtbank overweegt het hof dat, nu het slachtoffer een rechtspersoon betreft die als bedrijfsactiviteit het innen van openstaande schulden heeft, het slachtoffer bij uitstek in staat moet worden geacht de vordering te innen. Oplegging van een schadevergoedingsmaatregel gaat in dit geval voorbij aan het doel en de strekking van de maatregel. Daarom zal het hof, evenals de rechtbank, afzien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,- te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De rechtbank heeft het volgende (cursief overgenomen) overwogen:
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. De door de benadeelde partij beschreven gevoelens van angst, schrik en boosheid vormen geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.
Het hof sluit aan bij deze overweging en zal de vordering afwijzen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 75,- te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2023.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-134994-23 onder 5 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is door de verdediging niet betwist.
Het hof zal de vordering toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2023.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18-020279-21

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een gevangenisstraf van 360 dagen, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 december 2022, parketnummer 18-020279-21.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat-generaal de vordering gewijzigd en verlenging van de proeftijd met een termijn van één jaar gevorderd.
Het hof ziet, gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd en de vordering van de advocaat-generaal, aanleiding om de bij het vonnis vastgestelde proeftijd van drie jaren met een termijn van één jaar te verlengen.

Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 21-003610-20

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een gevangenisstraf van 457 dagen, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij arrest van dit hof van 25 mei 2022, parketnummer 21-003610-20.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat-generaal afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd, omdat de straf inmiddels wordt geëxecuteerd in het kader van overtreding van de bijzondere voorwaarden.
Nu de straf inmiddels wordt geëxecuteerd op andere titel (overtreding van de bijzondere voorwaarden) zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 57, 63, 231b, 322, 326, 326a en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging, de beslissing ten aanzien van het beslag, de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen voorzover in hoger beroep nog aan de orde, de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 18-020279-21 en 18-003610-20 en de toepasselijke wettelijke voorschriften en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich meldt bij de Reclassering Nederland. De vestiging is afhankelijk van waar (bij welke begeleide wooninstelling) veroordeelde gaat verblijven. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich laat behandelen door een forensische behandelinstelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling richt zich (onder andere) op de persoonlijkheidsstoornis en de ASS-problematiek en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde verblijft in een instelling voor begeleid of beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start bij voorkeur direct volgend op de detentie. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van passend werk, met een vaste structuur.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoevende van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. Pakketpost (goednummer [goednummer] ).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-134994-23 onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 16.740,85 (zestienduizend zevenhonderdveertig euro en vijfentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 juli 2023.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-134994-23 onder 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 75,00 (vijfenzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-134994-23 onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 75,00 (vijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 juli 2023.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 december 2022 parketnummer 18-020279-21, met een termijn van 1 (één) jaar.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 21-003610-20.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 20 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.