ECLI:NL:GHARL:2025:974

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
24/743
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardering onroerende zaak en informatieverplichting heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, waarbij de heffingsambtenaar de waarde heeft vastgesteld op € 157.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Hof. Tijdens de zitting op 11 februari 2025 is de gemachtigde van belanghebbende verschenen, maar de heffingsambtenaar is niet verschenen. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de informatieverplichting uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door geen inzicht te geven in de correcties voor de VvE-reserves op de verkoopprijzen van referentiewoningen. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/743
uitspraakdatum: 18 februari 2025
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 26 februari 2024, nummer ARN 23/593, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Rheden(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 31 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 157.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2025. Daarbij is namens belanghebbende verschenen en gehoord [naam1] . Zonder opgave van verhindering is ter zitting niemand namens de heffingsambtenaar verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning, een appartement. Tegen de waardevaststelling heeft de gemachtigde bezwaar gemaakt. Voor de onderbouwing van de waarde heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix opgesteld met daarin referentiewoningen, eveneens appartementen. De gerealiseerde verkoopprijzen van de referentiewoningen zijn gecorrigeerd met een aandeel in de vereniging van eigenaren-reserve (hierna: VvE-reserve), bedoeld voor toekomstig onderhoud aan de appartementencomplexen. In de taxatiematrix is niet inzichtelijk gemaakt met welk bedrag aan VvE-reserve de heffingsambtenaar de verkoopprijzen heeft gecorrigeerd.
2.2.
Blijkens de uitspraak op bezwaar heeft de gemachtigde tijdens de hoorzitting de heffingsambtenaar verzocht om inzicht in de correcties voor de VvE-reserves op de verkoopprijzen van de door de heffingsambtenaar gehanteerde referentiewoningen te verstrekken. Dit inzicht heeft de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet verstrekt.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de in artikel 40, lid 2, Wet WOZ vervatte informatieverplichting is geschonden door de heffingsambtenaar. Het geschilpunt over de waarde van de woning heeft de gemachtigde ter zitting uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Per aangetekende brief is op 17 december 2024 de uitnodiging voor de zitting van het Hof van 11 februari 2025 naar de heffingsambtenaar verstuurd, naar het opgegeven postbusnummer 9110, 6994 ZJ te De Steeg. Volgens de track en trace-gegevens van PostNL is deze uitnodigingsbrief op 18 december 2024 op dit adres bezorgd. De uitnodigingsbrief is niet geretourneerd. Hierin, alsmede in de omstandigheden dat de uitnodiging voor de zitting bij de Rechtbank eveneens naar voormeld postadres is gestuurd en de heffingsambtenaar ter zitting van de Rechtbank wel is verschenen en voorts dat het Hof geen bericht heeft ontvangen dat het postadres van de heffingsambtenaar is gewijzigd, moet naar het oordeel van het Hof worden geconcludeerd dat de uitnodiging van de heffingsambtenaar voor de zitting van het Hof op een juiste wijze en tijdig heeft plaatsgevonden.
Artikel 40, lid 2, Wet WOZ
4.2.
De op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ op de heffingsambtenaar rustende informatieverplichting houdt in dat hij aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die in de bezwaarfase een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens moet verstrekken. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. Deze gegevens zijn van belang om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren om daarmee een eventuele bezwaarprocedure op zinvolle wijze te kunnen benutten en vervolgens te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. [1]
4.3.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een voldoende specifiek verzoek tot verstrekking van de VvE-correcties heeft gedaan. Die gegevens hebben mede ten grondslag gelegen aan de onderhavige waardevaststelling. Doordat de heffingsambtenaar die gegevens, ondanks het verzoek daartoe niet uiterlijk bij het doen van de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende heeft verstrekt, heeft de heffingsambtenaar de in artikel 40, lid 2, Wet WOZ opgenomen informatieverplichting geschonden. In de regel heeft belanghebbende dan recht op een vergoeding van proceskosten en griffierecht. [2] Bijzondere omstandigheden om hiervan af te wijken zijn niet gesteld, laat staan aannemelijk geworden. De vraag of artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht hier kan worden toegepast, is hier niet van belang en laat het Hof derhalve in het midden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond

5.Griffierecht en proceskosten van het hoger beroep

5.1.
Aangezien er sprake is van schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2.
In deze zaak is sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak van de Rechtbank is van na 1 januari 2024, zodat artikel 30a, lid 2, Wet WOZ voor de hogerberoepsfase van toepassing is. Ter zitting heeft de gemachtigde desgevraagd ingestemd met een proceskostenvergoeding voor zowel het beroep als hoger beroep van in totaal € 1.995 (€ 1.814 voor beroep en € 181 voor hoger beroep).
5.3.
Opmerking verdient dat de uitbetaling van de vergoedingen van proceskosten en griffierechten ingevolge artikel 30a, lid 4, Wet WOZ plaatsvindt op een bankrekening die op naam staat van belanghebbende.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover daarin een vergoeding van proceskosten en griffierecht ontbreekt,
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.995, en
  • gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende de betaalde griffierechten vergoedt, te weten € 50 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 138 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 18 februari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Griffier, Voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (R. den Ouden)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106, r.o. 4.3.1.
2.Hoge Raad 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106, r.o. 4.4.2, laatste alinea