In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak voor de onroerendezaakbelasting, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 1.136.000 voor het jaar 2022. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, maar de heffingsambtenaar heeft de beschikking en de aanslag gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
De kern van het geschil in hoger beroep is of de heffingsambtenaar zijn informatieverplichting, zoals vastgelegd in artikel 40, lid 2 van de Wet WOZ, heeft geschonden. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt die nodig zijn om de vastgestelde waarde te controleren. De heffingsambtenaar ontkent dit en stelt dat de gevraagde indexeringspercentages niet onder de informatieverplichting vallen. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat de WOZ-waarde zelf niet meer in geschil is.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet in gebreke is gebleven, omdat de gevraagde gegevens niet onder de reikwijdte van de informatieverplichting vallen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.