ECLI:NL:GHARL:2025:967

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
23/1202 en 23/1204
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag IB/PVV en terbeschikkingstelling van lening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin de Rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2016 en 2017 ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had een lening verstrekt aan [naam8] en de Inspecteur van de Belastingdienst stelde dat deze lening onder de tbs-regeling van artikel 3.92 van de Wet IB 2001 valt. De Rechtbank oordeelde dat de lening een terbeschikkingstelling vormde, wat betekent dat de rente op de lening in box 1 belast moest worden. Belanghebbende was het hier niet mee eens en stelde dat de lening in box 3 moest worden aangemerkt. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft belanghebbende zijn standpunt met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 ingetrokken. Het Hof heeft geoordeeld dat de lening inderdaad onder de tbs-regeling valt, omdat [naam8] functioneert als een intermediair tussen belanghebbende en [naam7]. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kosten voor griffierecht en proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 23/1202 en 23/1204
uitspraakdatum: 18 februari 2025
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 6 maart 2023, nummers ARN 22/515 en 22/516, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2016 een navorderingsaanslag en voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Daarbij is hem voorts telkens belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur deze belastingaanslagen en beschikkingen inzake de belastingrente bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend en de Inspecteur een conclusie van dupliek.
1.5.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 30 januari 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. W.M. Dekker als de gemachtigde van belanghebbende, en namens de Inspecteur: [naam1] , [naam2] , [naam3] en [naam4] . Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is enig aandeelhouder van [naam5] B.V. (hierna: [naam5] ).
2.2.
Op 2 mei 2016 is [naam6] B.V. (hierna: [naam6] ) opgericht. Deze vennootschap bezit alle aandelen in [naam7] B.V. (hierna: [naam7] ). Beide vennootschappen vormen samen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. [naam7] verleent diensten op het terrein van factoring.
2.3.
[naam5] heeft op 12 mei 2016 9,25% van de aandelen in [naam6] verkregen.
2.4.
Op 12 mei 2016 is [naam8] (hierna: [naam8] ) opgericht. Het bestuur van [naam8] wordt gevormd door [naam9] . Belanghebbende, [naam10] en [naam11] zijn de leden van de raad van toezicht van [naam8] .
2.5.
[naam7] en [naam8] hebben op 12 mei 2016 een Services Agreement gesloten. In de Services Agreement is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
The undersigned.
(1) [naam8] (…) ( [naam8] ); and
(2) [naam7] B.V(…) ( [naam7] ),
hereinafter collectively referred to as the Parties and each a Party,
Whereas:
(A) [naam7] operates a platform (the Technology) in the field of asset based credit and lending activities (the Business).
(B) [naam7] requires a special purpose vehicle to separate the Outstanding Amount of the Lender (as defined in the facility agreement between [naam8] and Mr. [belanghebbende] dated on or about the date of this agreement (the Facility Agreement)) from the operational services of [naam7] in order to protect and safeguard the interests of the Lender and at the same time allocate the risks as agreed upon to the Lender.
(C) [naam8] is a special purpose vehicle, which provides funding to the clients on the basis of invoices as collateral, and shall merely act as a conduit for the flow of funds from the clients to the Lender. [naam7] shall make use of [naam8] to provide its operational services through the Technology (the Services, as further described in Annex A).
(D) As [naam8] shall merely act as a conduit, any profits made by [naam8] are for the account of [naam7] and shalt be transferred to [naam7] as agreed upon and as set out in this agreement.
(E) In this agreement, the Parties wish to Set out the terms and conditions regarding the Services.
It is hereby agreed as follows:
1. Definitions
All terms in capitals in this agreement that are not defined in this agreement shall be as defined in clause 1 of the Facility Agreement.
2. Services
[naam7] shall render to [naam8] the Services.
3. Quality
[naam7] shall carry out the Services with care, accuracy and attention, and in compliance with the highest standards of professional practice.
4. Fee
4.1
Amount
[naam7] shall be entitled to charge [naam8] a services fee equal to the amount of the Generated Turnover minus:
( a) the Losses;
( b) the Interest;
( c) the Reservation; and
( d) any other expenses of [naam8] to the extend not charged to [naam7] in accordance with clause 5.1 (if any),
hereinafter defined as the Services Fee.
4.2
Payment
[naam7] shall be entitled to monthly charge [naam8] the Services Fee, excluding VAT, subject to receipt by [naam8] of a specified valid tax invoice. Payment shall be made by [naam8] within 7 days from the date of receipt of [naam7] 's invoice.
4.3
First invoice
Notwithstanding clause 4.2, [naam7] shall be entitled to send to [naam8] its first invoice on or about the first day of the calendar month following the Initial Period, which invoice shall relate to the Services from the date of this agreement to the end of the Initial Period.
4.4
Insufficient
The Services Fee shall in no case be negative, however, if during a period the calculation of the Services Fee provides a negative amount as outcome, such negative amount will:
( a) firstly be offset against past positive but unpaid Services Fees; and
( b) secondly be offset against future positive Services Fees.
In no case shall [naam7] be required to repay a Services Fee which has been received following a proper calculation and invoicing of such Services Fee in accordance with clauses 4.1 through 4.3.
During the Initial Period, if the Generated Turnover is insufficient to pay the Services Fee, [naam7] shalt waive its Services Fee rights, in order for [naam8] to allocate the Generated Turnover to the Reservation.
5. Expenses
5.1
Amount
[naam8] into shall be entitled to charge [naam7] all of [naam8] 's operational expenses (the Operational Expenses). These expenses will include, but not be Limited to:
( a) the costs of executive and non-executive directors of [naam8] ;
( b) the costs of administration and accounting services;
( c) the costs of banking services;
( d) the costs of tax filings;
( e) the costs of fundraisings;
( f) the costs of legal advisors and legal documentation: and
( g) the costs of other professional services.
For the avoidance of any doubt, the Operational Expenses will however exclude:
( a) the Interest;
( b) the Losses; and
( c) the Reservation,
as these costs of [naam8] are already indicated separately in clause 4.1 (a) through (c) and as such shall be paid from the Generated Turnover.
5.2
Payment
[naam8] shall be entitled to monthly charge [naam7] the Operational Expenses subject to receipt by [naam7] of a specified valid tax invoice. Payment shall be made by [naam7] within 7 days from the date of receipt of [naam8] 's invoice.
6 Set-off
[naam8] may set-off payment of the Services Fee against payment of the Operational Expenses and vice versa, provided that separate invoices will be issued by [naam7] (for the Services Fee) and [naam8] (for the Operational Expenses).
7 Term
7.1
Period
This agreement shall come into effect after being executed by the Parties, and, unless terminated in accordance with the terms of this clause, shall remain in full force for an indefinite period.
7.2
Termination
After the Maturity Date, each Party can terminate this agreement by registered letter addressed to the other Party, subject to a notice period of at least 6 months.
(…)
10 Exclusivity
[naam7] shall be [naam8] 's sole and exclusive partner to render the Services or services comparable to the Services.
11 Information Exchange
[naam8] will at all times ensure that its clients are properly informed that [naam8] uses services of [naam7] to undertake the Business and will be required to exchange (private) data of such clients with [naam7] for the Business. Each Party shall at the earliest request of the other Party exchange information that the other Party deems relevant for its performance under this agreement.
(…)
13 Miscellaneous
13.1
Qualification
This agreement qualifies as an instruction agreement (overeenkomst van opdracht). All non-mandatory rules relating to such agreement are hereby excluded.
(…)”.
2.6.
In de annex bij de Services Agreement is het volgende vermeld:
“(…)
[naam7] shall make use of [naam8] , which merely acts as a conduit, to run the Business. As such [naam7] is engaged in the following activities: the development, management and other activities. While [naam8] merely performs the conduit activity between the clients and the Lender.
The activities of [naam7] consist of the Services, as described as follows:
1. Front office
( a) marketing website to inform, attract, onboard Clients;
( b) cost calculator;
( c) specific landing pages to promote and compare [naam7] ;
( d) support area and FAQ; and
( e) invoices system to send and verify invoices, including receivables management.
2. Back office
( a) operational workflows for the acceptance of Clients and Invoices;
( b) risk management to prevent fraud and capture disputes, if any;
( c) administrate credit scores, invoice pledges (including tax authorities registration), payment streams and audit trails;
( d) perform analytics and intelligence based on big data; and
( e) any other management information regarding the performance of [naam7] .
And furthermore all activities that are required in the broadest sense for [naam8] to operate the relevant processes towards its primary stakeholders (being [naam8] 's board of directors, its supervisory board, its clients, the debtors of its clients and its financiers) and secondary stakeholders (being the tax authorities, the chamber of commerce, and other relevant government and other bodies).
(…)”.
2.7.
Eveneens op 12 mei 2016 hebben belanghebbende en [naam8] een Facility Agreement afgesloten, op basis waarvan belanghebbende een lening aan [naam8] heeft verstrekt van (aanvankelijk) € 950.000 (hierna: de lening). In de Facility Agreement is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
The undersigned:
(1) [naam8] (…) (the Borrower or [naam8] ); and
(2) Mr. [belanghebbende] (…) (the Lender),
the parties hereinafter collectively also referred to as the Parties and individually as a Party.
Whereas:
(A) The Borrower operates as a provider of asset based lending with invoices as collateral, for which purpose the Borrower uses the operational infrastructure as provided by [naam7] B.V. ( [naam7] ) via a services agreement attached hereto in Annex A (the Services Agreement).
(B) The Borrower has provided to the Lender an information Memorandum dated November 2015 (the IM), which after some adjustments pertaining to the roadmap, fees, budgets and financing structure, Parties sufficiently known - form the basis for the Lender to be interested to provide funding to the Borrower.
(C) The Lender has cash reserves available that it wishes to invest at a return on the basis of asset backed securities.
(D) The Borrower desires to attract funding from the Lender, and the Lender desires to provide funding to the Borrower, for the purpose of providing the required capital to the asset based lending activities of the Borrower, with invoices as colleteral (the Purpose).
Hereby agree as follows:
(…)
2. Facility
The Lender hereby makes available to the Borrower a euro loan facility in an amount equal to the Commitment.
3. Purpose
The Borrower shall apply all amounts borrowed by it under the Facility solely to the Purpose.
(…)
5 Interest
5.1.
Rate
From the date of Disbursement, interest shall accrue on the Outstanding Amount at the effective rate equal to 9% per annum (the Interest).
8.1
Limitation to Third Party Funding
The Borrower shall not be entitled to obtain additional funding from a third party (the Limitation to Third Party Funding), unless:
( a) the Lender fails to make the requested funds available at a Utilisation Date, provided however that the Borrower shall immediately repay any additional third party funds borrowed if the Lender pays the amount thereof to the Borrower;
( b) the maximum amount of the Commitment is utilized (and continues to be utilized until the Maturity Date) by [naam8] ;
( c) this occurs after prior written approval of the Lender; or
( d) this occurs after the Maturity Date.
(…)”.
2.8.
In 2016 is door belanghebbende € 11.248 aan rente op de lening genoten. De stand van de lening per 1 januari 2017 bedroeg € 961.248 (€ 950.000 inclusief bijgeschreven rente 2016).
2.9.
In 2017 heeft belanghebbende op basis van de Facility Agreement aanvullende bedragen ter leen verstrekt aan [naam8] .
2.10.
Op 21 augustus 2017 heeft [naam5] een deel van haar belang in [naam6] vervreemd, waarbij het belang van [naam5] in [naam6] en middellijk in [naam7] onder de vijf procent daalde. Per die datum bedroeg de stand van de lening in totaal € 2.150.000.
2.11.
In 2017 heeft belanghebbende een bedrag van € 85.168 aan rente op de lening genoten.
2.12.
In de periode 12 mei 2016 tot 21 augustus 2017 heeft alleen belanghebbende leningen verstrekt aan [naam8] .
2.13.
Op 30 augustus 2017 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.543, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 352.630, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 31.383. In deze aangifte is de (rente op de) lening niet verantwoord.
2.14.
Op 22 mei 2018 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.897, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 477.680 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.007. In die aangifte is de lening in box 3 verantwoord, te weten € 961.248 per 1 januari 2017.
2.15.
Met dagtekening 2 juni 2018 heeft de Inspecteur overeenkomstig de aangifte van belanghebbende de (primitieve) aanslag IB/PVV 2016 aan belanghebbende opgelegd.
2.16.
Naar aanleiding van correspondentie tussen partijen in het kader van de aanslagregeling IB/PVV voor het jaar 2017, heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat de lening onder de reikwijdte van artikel 3.92 van de Wet IB 2001 (hierna: tbs-regeling) valt. Daarom heeft hij belanghebbende de volgende correcties aangekondigd:
- meer belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden van € 96.782 -/- € 11.614 (tbs-vrijstelling) = € 85.168 in verband met het ter beschikking stellen van vermogen;
- vermindering van het aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen naar nihil.
Voorts heeft de Inspecteur daarbij aangekondigd over 2016 na te zullen vorderen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende zal worden gecorrigeerd met de genoten rente 2016 van € 11.248 -/- € 1.350 (tbs-vrijstelling) = € 9.898.
2.17.
Met dagtekening 20 februari 2021 heeft de Inspecteur de – aangekondigde – navorderingsaanslag IB/PVV 2016 aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.441 (€ 19.543 plus € 9.898), een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 352.630 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 31.383. Daarbij is belanghebbende voorts € 637 aan belastingrente in rekening gebracht.
2.18.
Met dagtekening 23 februari 2021 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2017 aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 105.065 (€ 19.897 plus € 85.168), een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 477.680, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Daarbij is belanghebbende voorts € 3.523 aan belastingrente in rekening gebracht.
2.19.
Belanghebbende heeft vergeefs bezwaar gemaakt tegen deze belastingaanslagen en beschikkingen inzake de belastingrente.
2.20.
In beroep bij de Rechtbank heeft de Inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Daarbij zijn twee bijlagen bij het verweerschrift met een beroep op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht ‘gelakt’. De geheimhoudingskamer van de Rechtbank heeft beslist dat beperkte kennisneming met betrekking tot die bijlagen gerechtvaardigd is. Belanghebbende heeft vervolgens desgevraagd toestemming aan de ‘hoofdkamer’ van de Rechtbank verleend om kennis van die bijlagen te nemen.
2.21.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de door belanghebbende aan [naam8] verstrekte lening een terbeschikkingstelling vormt als bedoeld in artikel 3.92, lid 1, onderdeel b, van de Wet IB 2001. Daarom heeft de Rechtbank de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard.
2.22.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. In hoger beroep heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat het Hof kennis mag nemen van de door de Inspecteur overgelegde ‘gelakte’ bijlagen.

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of de lening valt binnen het bereik van de in artikel 3.92, eerste lid, van de Wet IB 2001 vervatte tbs-regeling, zoals de Inspecteur bepleit, of dat sprake is van een tot box 3 behorende bezitting (2017), welk standpunt belanghebbende verdedigt. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn stelling met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 inzake het ontbreken van een navorderingsbevoegdheid van de Inspecteur uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. In geval belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, maakt hij aanspraak op vergoeding van zijn werkelijke proceskosten in beroep en hoger beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In hoger beroep bestrijdt belanghebbende de door de Inspecteur ingenomen standpunten dat de lening hetzij op grond van artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001, hetzij op grond van 3.92, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 onder de reikwijdte van de tbs-regeling valt. Volgens belanghebbende behoort de lening (in 2017) als bezitting in box 3 in aanmerking te worden genomen.
4.2.
De Inspecteur stelt zich – subsidiair – op het standpunt dat de onderhavige, door belanghebbende verstrekte lening moet worden aangemerkt als een terbeschikkingstelling in de zin van artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst de Inspecteur erop dat op grond van bepaling D van de Services Agreement [naam8] functioneert als een ‘conduit’, dat de winsten van [naam8] in zijn geheel naar [naam7] vloeien, en dat in bepaling B is vermeld dat [naam8] een ‘special purpose vehicle’ is dat nodig is om de operationele activiteiten van [naam7] af te scheiden van de financiële activiteiten. Die afscheiding heeft volgens de Inspecteur alleen te maken met het afbakenen van aansprakelijkheid maar heeft economisch geen betekenis. Dat maakt dat [naam7] en [naam8] onderling afhankelijk zijn en [naam8] niet meer is dan een intermediair, aldus nog steeds de Inspecteur. Belanghebbende heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.
4.3.
Artikel 3.92, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 behelst (tekst 2016 en 2017) het volgende:
"1. Voorts wordt onder werkzaamheid mede verstaan:
a. het rendabel maken van vermogensbestanddelen — daaronder begrepen de schulden die rechtstreeks samenhangen met die vermogensbestanddelen — voorzover deze vermogensbestanddelen al dan niet tegen vergoeding rechtens dan wel in feite, direct of indirect ter beschikking worden gesteld aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4 behoudens indien sprake is van een aanmerkelijk belang op grond van de artikelen 4.10 en 4.11.”
4.4.
Niet alleen uit de tekst van dit artikel maar ook zijn totstandkomingsgeschiedenis volgt dat het bereik van de in dit artikel vervatte tbs-regeling ruim is. In die totstandkomingsgeschiedenis is dienaangaande onder meer het volgende vermeld:
‘(…)
In artikel 3.91 en 3.92 Wet IB 2001 is de zinsnede «rechtens dan wel in feite, direct of indirect ter beschikking stellen» opgenomen. Zoals ook in de toelichting op deze zinsnede is opgemerkt, is deze formulering gekozen om zeker te stellen dat de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling niet kan worden ontgaan door de enkele tussenschakeling van een derde. Dat vereist een materiële beoordeling van de vraag in hoeverre sprake is van twee geheel verschillende economische relaties of dat de derde feitelijk niet meer is dan een intermediair zodat het economische belang feitelijk bij de belastingplichtige berust. (…)’
(Kamerstukken II, 2000/01, 27 466, nr. 6, blz. 89).
4.5.
Uit de bepalingen van de tussen [naam8] en [naam7] gesloten Services Agreement kan naar het oordeel van het Hof – gelijk de Inspecteur betoogt – niet anders worden geconcludeerd dat dan materieel bezien [naam8] niet meer is dan een tussen belanghebbende en [naam7] geschoven intermediair en dat de door belanghebbende tegen een rentevergoeding verstrekte lening in feite, indirect ter beschikking is gesteld aan [naam7] , waarin hij in de onderhavige jaren (van 12 mei 2016 tot 21 augustus 2017) een aanmerkelijk belang had. Uit de Services Agreement, met name de onderdelen B, C en D (zie 2.5), volgt immers dat [naam8] in feite niet meer dan ‘a special purpose vehicle’ van [naam7] is dat slechts ertoe dient om de belangen van belanghebbende met betrekking tot de lening veilig te stellen en de risico’s te beperken. Feitelijk stelt belanghebbende de gelden dus ter beschikking aan [naam7] ( [naam7] ), waarna die gelden vervolgens worden gesecureerd in de [naam8] , hetgeen in onderdeel B van de Services Agreement als volgt is verwoord:
“ [naam7] requires a special purpose vehicle to separate the Outstanding Amount of the Lender“
Verder volgt daaruit dat [naam8] niet meer dan een ‘doorgeefluik’ is. Haar winsten komen toe aan [naam7] Verder biedt de ‘personele bezetting’ bij [naam8] naar het oordeel van het Hof mede steun aan de conclusie dat [naam8] slechts functioneert als intermediair tussen belanghebbende en [naam7] Evenals belanghebbende zijn het (enige) bestuurslid van [naam8] , [naam9] , en het lid van de Raad van Toezicht [naam10] namelijk ook gelieerd aan [naam7] Verder wijst het Hof in dat verband nog op de in artikel 8.1 van de Facility Agreement opgenomen “Limitation to Third Party Funding” waaraan in de hier aan de orde zijnde periode ook feitelijk uitvoering is gegeven (2.7).
4.6.
Op grond van het hiervoor overwogene acht het Hof het subsidiair aangevoerde standpunt van de Inspecteur dat de lening van belanghebbende aan [naam8] binnen het bereik van de in artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 opgenomen tbs-regeling valt, juist. De Inspecteur heeft derhalve terecht de rentebaten van die lening bij belanghebbende in box 1 belast. Het primaire standpunt van de Inspecteur dat sprake is van een terbeschikkingstelling als bedoeld artikel 3.92, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001 behoeft derhalve geen behandeling.
4.7.
De stelling van belanghebbende dat het rangschikken van de lening onder de tbs-regeling in strijd met doel en strekking van die regeling is, faalt. De rente die belanghebbende ontvangt op de verstrekte leningen komt door de onder 2.5 t/m 2.7 vermelde bedingen de facto in mindering op het met vennootschapsbelasting te belasten resultaat van [naam7] en vermindert daardoor tevens de aanmerkelijkbelangclaim. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest om in een dergelijke situatie de corresponderende heffing van inkomstenbelasting over de rentebate niet in box 3, maar in box 1 onder de tbs-regeling te doen plaatsvinden, teneinde meer evenwicht tussen aftrek en heffing te creëren. De stelling van belanghebbende dat zijn intentie met het verstrekken van de lening ‘slechts’ het beleggen van privévermogen was doet hieraan niet af (zie onder meer Kamerstukken I 1999-2000, 26 727, nr. 202c, blz. 18). Opmerking hierbij verdient nog dat in de periode waarin belanghebbende een (middellijk) aanmerkelijk belang in [naam7] had (12 mei 2016 – 21 augustus 2017) hij de enige geldverstrekker aan [naam8] is geweest.
4.8.
De stelling van belanghebbende dat ingeval de lening binnen het bereik van de tbs-regeling valt de tbs-regeling dan slechts voor een deel op de rente van toepassing is faalt, reeds omdat die stelling is gefundeerd op het uitgangspunt dat de tbs-regeling van toepassing is op grond van artikel 3.92, lid 1, onderdeel b, van de Wet IB 2001 (‘samenwerkingsverband’). Het Hof is evenwel tot toepassing van de tbs-regeling gekomen op basis van artikel 3.92, lid 1, onderdeel a, van de Wet IB 2001.
4.9.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen inzake belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is, nu de belastingaanslagen in stand blijven, ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten. Aan het betoog van belanghebbende over de vergoeding van de werkelijke proceskosten wordt derhalve niet toegekomen.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. A.J. van Lint, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R. den Ouden)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.