ECLI:NL:GHARL:2025:963

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
200.344.395
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wilsgebrek bij sluiten convenant en benadeling voor meer dan een kwart in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een echtscheidingsconvenant. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Overijssel, die op 2 mei 2024 een beschikking had gegeven waarin het echtscheidingsconvenant was opgenomen. De vrouw stelde dat het convenant tot stand was gekomen onder invloed van een wilsgebrek, namelijk misbruik van omstandigheden, en dat zij benadeeld was voor meer dan een kwart. De man, verweerder in hoger beroep, voerde verweer en stelde dat het convenant rechtsgeldig was en dat de vrouw niet benadeeld was.

De procedure in eerste aanleg had geleid tot de echtscheiding, die op 29 mei 2024 was ingeschreven. De vrouw en man hadden een echtscheidingsconvenant ondertekend op 5 april 2024, waarin afspraken waren gemaakt over de verdeling van goederen en partneralimentatie. De vrouw stelde dat zij onder druk was gezet om het convenant te ondertekenen en dat zij niet goed op de hoogte was van de financiële situatie. De man betwistte deze claims en stelde dat de vrouw voldoende was geïnformeerd en dat de afspraken rechtsgeldig waren.

Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende feiten had aangedragen om aan te tonen dat er sprake was van misbruik van omstandigheden. Het hof concludeerde dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant rechtsgeldig tot stand waren gekomen en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.344.394 en 200.344.395
(zaaknummer rechtbank Overijssel 313815)
beschikking van 20 februari 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] (verblijvende te [plaats1] ),
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.H. van der Zwan,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.C.M. van Gool.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 2 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 augustus 2024;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Gool met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Van der Zwan van met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 december 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vrouw, bijgestaan door mr. S. Koçak, waarnemend voor haar advocaat
mr. Van der Zwan;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
3. De feiten
3.1
In de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is op 29 mei 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [de gemeente] .
3.2
De kinderen van partijen zijn meerderjarig.
3.3
Partijen hebben de gevolgen van de echtscheiding geregeld in een echtscheidingsconvenant (scheidingsplan) dat door hen beiden is ondertekend op 5 april 2024.

4.Het geschil

4.1
De rechtbank heeft de onderling getroffen regelingen in het echtscheidingsconvenant van 5 april 2024 opgenomen in de bestreden beschikking.
4.2
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank over het echtscheidingsconvenant en komt daarom met vijf grieven in hoger beroep.
De vrouw verzoekt het hof, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt niet ten aanzien van de beslissing over de echtscheiding) en opnieuw beschikkende te bepalen dat:
  • de in het echtscheidingsconvenant getroffen regelingen worden vernietigd;
  • het huurrecht van de echtelijke woning te [woonplaats1] aan de [adres] aan de vrouw toekomt;
  • de man zal bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw (partneralimentatie) met een bedrag van € 512 bruto per maand met ingang van de datum van indiening van haar beroepschrift;
  • de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geschiedt zoals opgenomen in de punten 39 tot en met 64 van haar beroepschrift;
  • de pensioenen van partijen evenredig worden verdeeld in overeenstemming met de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
4.3
De man voert verweer en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat het echtscheidingsconvenant rechtsgeldig tot stand is gekomen, de daarin vastgelegde afspraken tussen partijen bindend zijn en dienen te worden nagekomen, waarbij de grieven van de vrouw tegen de bestreden beschikking worden verworpen als zijnde ongegrond en haar verzoeken in hoger beroep worden afgewezen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
Vast staat dat de rechtbank verzoek van beide partijen het echtscheidingsconvenant heeft opgenomen in de bestreden beschikking. In dit convenant zijn partijen onder meer overeengekomen:
  • dat het huurrecht van de woning aan de [adres] te [woonplaats1] aan de man toekomt.
  • dat de man de rente en aflossing van de schuld van € 38.750 voor zijn rekening zal nemen onder vrijwaring van de vrouw in ruil voor de totale inventaris van de woning aan de [adres] te [woonplaats1] ;
  • dat partneralimentatie op dat moment niet nodig is, omdat partijen allebei voldoende inkomen hebben en daarmee in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien en dat er andere afspraken kunnen worden gemaakt indien er sprake is van ingrijpende veranderingen die partijen niet hebben voorzien;
  • dat de pensioenen niet worden verevend, ieder behoudt zijn eigen pensioenrechten;
  • dat partijen geen aanspraak maken op elkaars nabestaandenpensioen.
Standpunt vrouw
5.2
De vrouw stelt in hoger beroep dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd omdat het convenant tot stand is gekomen onder invloed van een wilsgebrek, te weten misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De vrouw stelt dat zij in het huwelijk werd geïntimideerd door de man en dat zij bang voor hem was. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft zij nader toegelicht dat de man in het verleden privéfoto’s van haar online heeft gezet. Zij vreest dat de man deze foto’s nog steeds heeft en daarmee kan doen wat hij wil. Ook heeft zij destijds een camera ontdekt waarmee de man haar in huis heeft gevolgd en zat er een camerasysteem en later een dashcam met GPS in de auto waarvan zij destijds gebruik maakte.
De vrouw stelt verder dat zij in het huwelijk onwetend werd gehouden over de financiële situatie van partijen. Zij wist niet wat haar rechten waren en daarom heeft zij gedwaald. Bij de totstandkoming van het convenant is zij onvoldoende betrokken en zij durfde op dat moment dus ook niet op te komen voor haar rechten. De man heeft de advocaat die bij de totstandkoming van het convenant was betrokken onjuist voorgelicht en zij werd onder druk gezet om het convenant te tekenen.
Het gevolg is dat zij ernstig is benadeeld. Na een huwelijk van veertig jaar heeft zij geen inkomen en geen woning. Zij kan niet bij familie terecht en woont daarom voorlopig in een studio in [plaats1] .
Subsidiair doet de vrouw een beroep op artikel 3:196 lid 1 BW. Een verdeling is vernietigbaar wanneer een deelgenoot over de waarde van een of meer bestanddelen heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde is benadeeld. De man heeft volgens de vrouw bezittingen verzwegen (de besloten vennootschappen, de auto’s, de motor, de caravan, het [naam5] beleggingsfonds). De besloten vennootschappen zijn vlak voor de echtscheiding door de man opgericht
Standpunt man
5.3
De man voert verweer en stelt dat de in het echtscheidingsconvenant opgenomen afspraken rechtsgeldig tot stand zijn gekomen. De man betwist dat de vrouw bang voor hem is. De foto’s die de vrouw aanhaalt zijn volgens hem destijds met haar instemming gepubliceerd. Nadat de vrouw dat niet meer wilde, heeft hij deze foto’s weer verwijderd. Hij is inmiddels ook niet meer in het bezit van deze foto’s, omdat deze foto’s bij werkzaamheden aan de computer zijn overschreven. Het volgsysteem in de auto dat de vrouw noemt was niet specifiek voor de vrouw bedoeld, dit systeem zat in alle zakelijke auto’s die partijen hadden.
De vrouw heeft hem in februari 2024 meegedeeld dat zij een andere relatie had en dat zij van hem wilde scheiden. Zij heeft de echtelijke woning verlaten en heeft haar intrek genomen bij zoon [naam1] . Hij was in eerste instantie erg ontdaan van deze situatie en heeft nog gepoogd het huwelijk te herstellen, maar de vrouw bleef bij haar keuze. Partijen hebben bewust niet gekozen voor een mediationtraject maar voor een traject waarbij zij zelf informatie en documenten kunnen aanleveren bij een casemanager werkzaam bij het platform [naam2] . In dit traject moeten drie fases worden doorlopen (voorbereidings-, advocaat-, en rechtbankfase) en uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat deze fases naar behoren zijn doorlopen. De vrouw heeft in de voorbereidingsfase zelf een account moeten aanmaken. Het uploaden van stukken hebben partijen ook wel eens samen gedaan. In de advocaatfase zijn zij begeleid door een gerenommeerde vFAS-advocaat die zich bewust is van haar zorgplicht. Deze advocaat heeft alle afspraken over de woonsituatie, de verdeling, de partneralimentatie en het risico op bijstandsverhaal en de pensioenen bij beide partijen in een videogesprek gecheckt en partijen op haken en ogen gewezen. De arbeidscapaciteit die de vrouw heeft is daarbij ook aan de orde geweest. De advocaat heeft de vrouw expliciet op haar rechten gewezen en desondanks was de vrouw standvastig en consistent in haar keuzes. De vrouw heeft bij herhaling aangegeven dat zij afzag van partneralimentatie en het pensioen van de man omdat zij niet van hem wilde profiteren en zelf werk wilde vinden om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Een en ander blijkt uit het gespreksverslag van de advocaat van 24 april 2024. Er is daarom geen sprake van misbruik van omstandigheden en/of dwaling aldus de man.
Partijen hebben samen gekozen voor 12 februari 2024 als peildatum voor de verdeling en [naam3] BV is opgericht op 19 februari 2024, dus na de peildatum. Deze onderneming vormt daarom geen vermogensbestanddeel dat moet worden verdeeld tussen partijen. Op 4 april 2024 is [naam4] BV, waarvan zoon [naam1] de enig aandeelhouder was, overgedragen aan [naam3] BV.
Misbruik van omstandigheden
5.4
Op grond van artikel 3:44 BW is een rechtshandeling vernietigbaar, wanneer zij door dreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Misbruik van omstandigheden is aanwezig wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
5.5
Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen op basis waarvan het hof kan concluderen dat zij dusdanig bang was voor de man dat zij haar eigen wensen niet durfde te uiten in het scheidingstraject. De feiten die de vrouw heeft genoemd zijn door de man bovendien voldoende weerlegd. In de toelichting van partijen komt naar voren dat de vrouw, nadat zij de man heeft meegedeeld dat zij van hem wilde scheiden, zelfs nog een korte periode bij hem is blijven wonen. Deze gang van zaken past niet goed in het beeld dat de vrouw schetst dat zij bang was voor de man en er druk op haar werd uitgeoefend.
5.6
Verder blijkt naar het oordeel van het hof uit het verslag van de advocaat van het videogesprek dat met partijen is gehouden op 2 april 2024, dat de negatieve gevolgen voor de vrouw van de tussen partijen gemaakte afspraken haar uitdrukkelijk door de advocaat zijn voorgehouden. Desondanks heeft de vrouw expliciet aan de advocaat verklaard dat zij de gemaakte afspraken in stand wilde houden.
Uit het verslag blijkt onder meer dat – ook al hebben partijen als uitgangspunt genomen zij ieder een inkomen hadden van bruto € 2.814,95 per maand – ten tijde van de bespreking bekend was dat de vrouw per 26 februari 2024 was gestopt met de werkzaamheden in dienst van de zoon, dat zij op dat moment geen inkomen had en dat zij tijdelijk een WW-uitkering zou gaan krijgen van het UWV. In het verslag staat vermeld dat de vrouw door de advocaat is gewezen op haar mogelijkheden in die situatie voor partneralimentatie, omdat de vrouw door deze wijziging van omstandigheden behoefte heeft aan een bijdrage van de man en de man daarvoor vanwege zijn hogere inkomen ook draagkracht heeft. Naar aanleiding daarvan hebben beide partijen aan de advocaat verklaard dat zij zich hiervan bewust zijn en dat beiden het van belang vinden onafhankelijk van elkaar te zijn. Ondanks het advies van de advocaat daartoe zijn geen berekeningen gemaakt van de behoefte en de draagkracht. De stelling van de vrouw dat zij onjuist is voorgelicht door de man over de duur van haar aanspraak op een UWV-uitkering acht het hof vanwege het vorenstaande niet van doorslaggevend belang.
Ook wordt in het gespreksverslag van de advocaat vermeldt dat de vrouw door de advocaat uitdrukkelijk is gewezen op het verschil in pensioen tussen partijen vanwege het feit dat de man een groter pensioen heeft opgebouwd en op de rechten die de vrouw in dit kader heeft, maar ook ten aanzien van dit punt hebben partijen aan de advocaat verklaard zich er van bewust te zijn dat wordt afgeweken van de wettelijke uitgangspunten.
De vrouw heeft over het videogesprek met de advocaat op 2 april 2024 nog opgemerkt dat de man de communicatie voerde en zij niets heeft gezegd. De man heeft deze stelling betwist en stelt dat de vrouw expliciet heeft verklaard dat ze akkoord ging met alle afspraken. Het verslag van de advocaat van 24 april 2024 ondersteunt de wijze waarop de vrouw het gesprek heeft ervaren niet naar het oordeel van het hof. Het hof gaat er op grond van het gespreksverslag van uit dat de advocaat in het videogesprek de belangen van zowel de man als de vrouw voldoende heeft behartigd.
De vrouw heeft niet betwist dat de drie fases van het echtscheidingstraject volledig zijn doorlopen. Het hof stelt vast dat in het echtscheidingsconvenant uiteindelijk ook nog is opgenomen dat partijen weten dat zij volgens de wet recht hebben op een zo gelijkwaardig mogelijke levensstandaard na de scheiding.
5.7
Op basis van het hiervoor overwogene is voor het hof niet aannemelijk geworden dat er bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant sprake is geweest van misbruik van omstandigheden. De vrouw lijkt zich voldoende bewust te zijn geweest van haar keuzes. Dat zij achteraf kennelijk spijt heeft van een aantal keuzes die zij heeft gemaakt, maakt dit niet anders. Het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden slaagt daarom niet.
Benadeling voor meer dan een kwart
5.8
Het hof komt dan toe aan de beoordeling van de subsidiaire stelling van de vrouw. Zij heeft haar stellingen op de mondelinge behandeling toegelicht en daaruit is gebleken dat zij zich beroept op het bepaalde in artikel 3:196 lid 1 BW: een verdeling is vernietigbaar, wanneer een deelgenoot over de waarde van een of meer te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer den een vierde gedeelte is benadeeld.
5.9
Om die stelling te kunnen beoordelen moet eerst worden vastgesteld wat er op de peildatum, door partijen bepaald op 5 april 2024, tot de huwelijksgemeenschap behoorde. Volgens de vrouw zijn dat de aandelen in de besloten vennootschap [naam4] BV (hierna: [naam4] ); de aandelen in de besloten vennootschap [naam3] BV (hierna: [naam3] ); een Mercedes ter waarde van € 45.000; een Volkswagen ter waarde van € 15.000; een caravan ter waarde van € 2.000; een motor; de waarde van het [naam5] beleggingsfonds van € 33.171; de waarde van de [naam6] -polis, de inboedel en het saldo op drie bankrekeningen. Er was ook een schuld in verband met de aankoop van een webwinkel van € 38.750. Per saldo was er volgens de vrouw een vermogen van € 60.000 à 70.000, welk vermogen de man in zijn bezit heeft.
5.1
De man voert ten aanzien van de diverse goederen verweer. Volgens hem behoren de aandelen in beide vennootschappen niet tot de gemeenschap. De auto’s zijn door [naam4] geleased en de motor is eigendom van [naam4] . De [naam5-polis] is nog niet volgestort en over de uitkering moet belasting betaald worden. Verder betwist hij de waarde van de overige door de vrouw genoemde goederen.
5.11
Het hof oordeelt als volgt. Strikte toepassing van artikel 3:196 BW brengt mee dat het moet gaan over de waarde van goederen die wel in de verdeling zijn betrokken. Over de waarde van die goederen moet een der partijen hebben gedwaald. Van een groot gedeelte van de goederen die de vrouw opsomt staat niet vast of deze in de verdeling zijn betrokken. Ze worden niet genoemd in het convenant. Als niet komt vast te staan dat ze verdeeld zijn, geldt artikel 3:196 lid BW niet voor die goederen.
5.12
Uit de stukken die de vrouw heeft overgelegd volgt dat niet partijen op de peildatum de rechthebbenden waren op de aandelen in deze vennootschappen, maar dat hun beider zoon [naam1] dat was. De stelling van de vrouw dat de waarde van die vennootschappen toch bij het huwelijksvermogen moet worden gerekend wordt door haar in het geheel niet nader onderbouwd. De aandelen komen ook niet voor in de opsomming van de goederen en schulden in het convenant. Het hof zal daarom geen rekening houden met de waarden van de vennootschappen bij de beoordeling van de gestelde benadeling met meer dan een kwart.
5.13
De man betwist dat de Mercedes, de Volkswagen en de motor tot de huwelijksgemeenschap hebben behoord. De Mercedes is geleased door [naam4] BV. De BV moet vanaf 8 oktober 2024 nog twintig termijnen van € 996,29 betalen. De Volkswagen was volgens de man ook geleased en is inmiddels teruggegeven aan de leasemaatschappij. De motor, die eveneens op naam van de onderneming staat, zal worden verkocht omdat de resultaten tegenvallen. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw niet aangetoond dat de goederen op de peildatum deel uitmaakten van de verdeelde huwelijksgemeenschap. Dat de man de leaseovereenkomsten niet heeft overgelegd en pas op de zitting daarover nadere onderbouwing heeft verstrekt doet niet af aan de verplichting van de vrouw om haar stellingen te motiveren en bij betwisting te bewijzen. Dat heeft zij op het punt van de vervoermiddelen nagelaten, zodat deze niet in aanmerking worden genomen bij de vraag of de vrouw met meer dan een kwart benadeeld is.
5.14
Zonder de aandelen en de vervoermiddelen blijft van de opsomming van de vrouw nog over: de caravan, de inboedel, saldi op bankrekeningen, de [naam6] -polis en de [naam5-polis] . De vrouw heeft niet betwist dat voor de [naam5] -polis nog zeven jaar premie verschuldigd voordat de waarde van € 33.171 bruto wordt bereikt. De vrouw toont niet aan wat de contante netto waarde op de peildatum was. Ook bestrijdt zij niet dat de [naam6] -polis een pensioenpolis betrof waarover partijen een aparte afspraak hebben gemaakt. Uit het convenant blijkt hoe de bankrekeningen zijn verdeeld. Er blijven dan nog een (oude) caravan en een tweedehands inboedel over. Het hof is van oordeel dat de vrouw er niet in is geslaagd aan te tonen dat de nettowaarde van de [naam5] -polis, de caravan en de inboedel een zodanige waarde vertegenwoordigden dat, na aftrek van de schuld van € 38.750 die aan de man is toebedeeld, sprake is van benadeling van meer dan een kwart.
5.15
De vrouw heeft nog verwezen naar het feit dat de zij ook geen aanspraak heeft gemaakt op partneralimentatie en de pensioenrechten van de man, maar deze feiten vormen geen onderdeel van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
5.16
De stellingen van partijen over de voormalige echtelijke woning van partijen laat het hof ook voor wat deze zijn. Dat partijen in 2022 een constructie hebben uitgevoerd waarbij de echtelijke woning is verkocht aan [naam1] voor de toenmalige WOZ-waarde en ter gelegenheid waarvan partijen een bedrag van € 106.671 belastingvrij aan [naam1] hebben geschonken, komt voor hun eigen rekening en risico. De woning en het huurrecht vormen in ieder geval geen onderdeel meer van de verdeling.

6.De slotsom

6.1
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant rechtsgeldig tot stand zijn gekomen. Er is geen sprake is van een vernietigingsgrond en daarom zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Dit heeft tot gevolg dat het hof niet toekomt aan een bespreking van de stellingen van partijen over de door de vrouw gewenste partneralimentatie en over het huurrecht van de echtelijke woning.
6.3
Het hof zal, gelet op de familierechterlijke aard van deze procedure, de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 2 mei 2024;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, L. Hamer en M.E.L. Klein, bijgestaan door de griffier, en is op 20 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.