In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een echtscheidingsconvenant. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Overijssel, die op 2 mei 2024 een beschikking had gegeven waarin het echtscheidingsconvenant was opgenomen. De vrouw stelde dat het convenant tot stand was gekomen onder invloed van een wilsgebrek, namelijk misbruik van omstandigheden, en dat zij benadeeld was voor meer dan een kwart. De man, verweerder in hoger beroep, voerde verweer en stelde dat het convenant rechtsgeldig was en dat de vrouw niet benadeeld was.
De procedure in eerste aanleg had geleid tot de echtscheiding, die op 29 mei 2024 was ingeschreven. De vrouw en man hadden een echtscheidingsconvenant ondertekend op 5 april 2024, waarin afspraken waren gemaakt over de verdeling van goederen en partneralimentatie. De vrouw stelde dat zij onder druk was gezet om het convenant te ondertekenen en dat zij niet goed op de hoogte was van de financiële situatie. De man betwistte deze claims en stelde dat de vrouw voldoende was geïnformeerd en dat de afspraken rechtsgeldig waren.
Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende feiten had aangedragen om aan te tonen dat er sprake was van misbruik van omstandigheden. Het hof concludeerde dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant rechtsgeldig tot stand waren gekomen en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.