Uitspraak
in eerste aanleg: verzoekster
verweerster
2. [belanghebbende1]
belanghebbende
3. [belanghebbende2],
wonende te [woonplaats3] ,
belanghebbende
in eerste aanleg: verweerster respectievelijk belanghebbenden
Hartman-van der Veen zal hierna worden genoemd: Van der Veen of moeder
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het aanvullend/verduidelijkend beroepschrift van [verzoekster] met producties;
- de oproeping van de bewindvoerder van Van der Veen door [verzoekster] ;
- het V6-formulier, ingediend door [verzoekster] met producties.
3.3. De kern van de zaak
4.4. De feiten
Tijdens de besprekingen zijn wij er steeds vanuit gegaan dat de door de heer [naam4] gepresenteerde cijfers correct zijn. Ik wil hier toch nog een een klein voorbehoud op maken. Ik heb namelijk geen inzage gehad in de jaarrekening van de maatschap en de persoonlijke onderneming van je ouders, zodat ik geen oordeel kon geven over de hoogte van het ondernemingsvermogen. Met name het aandeel van je broer in de maatschap (wordt namelijk in mindering gebracht op het vermogen van je vader) is mij dus niet helder.
Mijn voorstel is om aan jou toe te laten delen de door jouw bewoonde woning met het daarbij behorende bouwkavel en schuur ( [adres1] 12, 14 en 16) met een totale waarde van € 255.000,- alsmede het stuk landbouwgrond " [naam5] "(inclusief taartpunt) met een waarde van € 105.000. In totaal derhalve een toedeling van onroerende zaken ter waarde van € 360.000,-. Daardoor wordt je voor een bedrag van € l55.194 overbedeeld. Er wordt door jou een hypothecaire lening opgenomen met als onderpand de toegedeelde onroerende zaken, waarmee je het bedrag van de overbedeling kunt uitbetalen. Voorts zou je bovenop dit bedrag een aanvullend bedrag ter grootte van € 105.000,- (waarde grond [naam5] ) kunnen lenen ter gedeeltelijke aflossing van de schuld mbt de in het verleden overgenomen grond.
In mijn eerdere mail aan [verzoekster] welke aan u is doorgestuurd maakte ik reeds melding van het feit dat ik geen mening kan geven met betrekking tot de door u gepresenteerde cijfers. Dat kan ik nog steeds niet, omdat ik niet beschik over alle relevante gegevens. dit ondanks uw expliciete toezegging dat ik alle gegevens van uw kantoor zou ontvangen. Ik zal in het kort desondanks een aantal opmerkingen wijden aan de
In de koopovereenkomst is als ontbindende voorwaarde opgenomen dat [verzoekster] geen financiering kan verkrijgen voor een bedrag van € 325.000,-.
5.Het verzoek aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
7.De beoordeling
Artikel 4:16 lid 1 BW bepaalt dat de echtgenoot en ieder kind kunnen verlangen dat een boedelbeschrijving wordt opgemaakt die een waardering bevat van de goederen en de schulden van de nalatenschap. Het vierde lid van dat artikel bepaalt dat de echtgenoot en ieder kind jegens elkaar recht hebben op inzage in en afschrift van alle bescheiden en andere gegevensdragers die zij voor de vaststelling van hun aanspraken behoeven.
In die situatie kan dan niet worden gezegd dat overeenstemming is bereikt over het bedrag waarop de geldvordering is vastgesteld. Ook kan niet worden gezegd dat de andere erfgenamen er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat [verzoekster] instemde met de bepaling van het bedrag op € 204.086,-. Dat betekent dat die vaststelling alsnog moet plaatsvinden.
welmoet plaatsvinden en welke uitgangspunten daarbij gehanteerd zouden moeten worden. In het bijzonder is voor het hof onvoldoende duidelijk of zij ook van mening is dat voor de vaststelling van haar geldvordering het testament van vader bepalend is. In dat verband wordt het volgende overwogen.
Bij de vaststelling van de geldvordering zou volgens het testament dus de inbreng door moeder van de waarde van haar legaat in aanmerking moeten worden genomen, waarbij de hoogte van die inbreng bepaald zou moeten worden op de wijze als in de samenwerkingsakte aangegeven. [naam3] heeft in zijn e-mail van 22 oktober 2018, gesteld dat dit betekent dat de waarde in het economisch verkeer van het aandeel van vader door drie deskundigen zal moeten worden vastgesteld. Het is echter niet duidelijk of [verzoekster] dat standpunt ook in deze procedure inneemt. Zij doet dat niet met zoveel woorden, terwijl het volgende is opgenomen in correspondentie.
Dat roept de vragen op of nu het financieringsvoorbehoud in werking is getreden, [verzoekster] voor de vaststelling van haar geldvordering kan terugvallen op het testament en of zij dat ook wil, of dat zij nog steeds wil dat de vaststelling van haar geldvordering geschiedt op een andere wijze dan in het testament is bepaald en welke wijze dat dan is.
Dat roept de vraag op hoe in de optiek van [verzoekster] de cijfers van [naam4] zich nu verhouden tot de vaststelling van haar geldvordering.
Indien [verzoekster] voor die uitlating eerst inzage zou willen hebben in nadere financiële bescheiden waarover de andere erfgenamen beschikken, dan wijst het hof de andere erfgenamen op hun verplichting om die inzage te verstrekken.
Indien [verzoekster] de benoeming van deskundige(n) zou voorstellen om haar geldvordering (en die van de andere erfgenamen) nader vast te stellen, dan wordt zij in de gelegenheid gesteld namen van eventueel te benoemen deskundige(n) voor te dragen. Zij kan daarbij ook een voorstel doen voor aan die deskundige(n) voor te leggen vragen. In dat geval verdient het aanbeveling dat wordt geprobeerd al vooraf onderlinge overeenstemming te verkrijgen over de persoon of personen van de te benoemen deskundige(n).
Indien [verzoekster] zich beroept op het testament, wordt haar verzocht om de samenwerkingsakte waarnaar in het testament wordt verwezen in te brengen in de procedure.