In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, een rechtspersoon van een steenfabriek, werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 2.000 voor het zonder vergunning lozen van regenwater vermengd met klei in twee watergangen rondom het bedrijf. Het hof heeft artikel 6.2 (oud) van de Waterwet en artikel 3.33 (oud) van het Activiteitenbesluit milieubeheer geïnterpreteerd, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte zich had ingespannen om lozingen te voorkomen, waardoor opzet niet bewezen kon worden. De economische politierechter had eerder een geldboete van € 1.000 opgelegd, maar het hof vernietigde dit vonnis en kwam tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging. De verdachte had een vergunning voor het lozen van mogelijk verontreinigd hemelwater, maar de lozingen op 18 mei 2021 voldeden niet aan de vergunningsvoorwaarden. Het hof concludeerde dat de lozing visuele verontreiniging veroorzaakte en dat de verdachte niet had aangetoond dat het lozen van het afvalwater met inerte goederen was toegestaan. De verdachte werd vrijgesproken van opzet, maar de overtreding werd wel bewezen verklaard. De opgelegde straf was in overeenstemming met de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze was begaan.