ECLI:NL:GHARL:2025:940

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
21-002848-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een steenfabriek voor het lozen van regenwater vermengd met klei zonder vergunning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, een rechtspersoon van een steenfabriek, werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 2.000 voor het zonder vergunning lozen van regenwater vermengd met klei in twee watergangen rondom het bedrijf. Het hof heeft artikel 6.2 (oud) van de Waterwet en artikel 3.33 (oud) van het Activiteitenbesluit milieubeheer geïnterpreteerd, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte zich had ingespannen om lozingen te voorkomen, waardoor opzet niet bewezen kon worden. De economische politierechter had eerder een geldboete van € 1.000 opgelegd, maar het hof vernietigde dit vonnis en kwam tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging. De verdachte had een vergunning voor het lozen van mogelijk verontreinigd hemelwater, maar de lozingen op 18 mei 2021 voldeden niet aan de vergunningsvoorwaarden. Het hof concludeerde dat de lozing visuele verontreiniging veroorzaakte en dat de verdachte niet had aangetoond dat het lozen van het afvalwater met inerte goederen was toegestaan. De verdachte werd vrijgesproken van opzet, maar de overtreding werd wel bewezen verklaard. De opgelegde straf was in overeenstemming met de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze was begaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002848-22
Uitspraak d.d.: 12 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 juni 2022 met parketnummer 84-275784-21 in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd te [adres 1] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de vertegenwoordiger van de verdachte en haar raadsman, mr. C.W.J. Faber, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De economische politierechter heeft het tenlastegelegde bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat zij op of omstreeks 18 mei 2021 in de [gemeente] , al dan niet opzettelijk, een hoeveelheid met klei vermengd hemelwater heeft gebracht in een oppervlaktewaterlichaam gelegen aan of nabij [adres 2] te [plaats] , terwijl
a. daartoe geen strekkende vergunning is verleend door Onze Minister en/of het bestuur van het betrokken waterschap,
b. daarvoor geen vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en/of
c. artikel 6.3, eerste tot en met derde lid van de Waterwet, niet van toepassing is.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
Standpunten
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij naar voren gebracht dat de verdachte een vergunning had voor het lozen van mogelijk verontreinigd hemelwater afkomstig van het verharde terreindeel van het bedrijf waar zand en klei worden opgeslagen.
Het afgestroomde hemelwater was vermengd met klei en zand, zijnde inerte goederen. Daarom valt de afstroom als hier aan de orde niet onder de vergunningsplicht uit de Waterwet. Artikel 3.33, eerste lid, (oud) van het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalt dat het lozen van afvalwater met inerte goederen is toegestaan, indien het gehalte van onopgeloste stoffen in enig steekmonster niet meer bedraagt dan 300 milligram per liter. In deze zaak zijn echter geen steekproeven genomen. Nu de concentratie vervuiling niet is vastgesteld, kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen.
Het voorschrift uit het tweede artikellid van artikel 3.33 (oud) van het Activiteitenbesluit milieubeheer inhoudende dat er geen visuele verontreiniging mag plaatsvinden bij het lozen van afvalwater met inerte goederen, kan een vrijstelling niet in de weg staan. Zelfs met een (vergunde) vermenging met 50 milligram klei per liter hemelwater vindt er visuele verontreiniging plaats, aldus de verdediging.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De inrichting en de vergunning
De verdachte drijft verscheidene inrichtingen voor het produceren van bakstenen waaronder een steenfabriek in [plaats] op het adres [adres 2] (hierna: de inrichting). Ten behoeve van de steenproductie worden binnen de inrichting, op een nietoverdekt verhard gedeelte van het terrein, klei en zand opgeslagen.
Bij besluit van 26 maart 2008 heeft het bestuur van het [waterschap] aan een rechtsvoorganger van de verdachte op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (oud) voor de inrichting onder het stellen van voorschriften een vergunning verleend voor het lozen van bedrijfsafvalwater op het oppervlaktewater. Van de overdracht van de inrichting aan de verdachte is tijdig schriftelijk mededeling gedaan aan het bestuur van het [waterschap] . Op grond van die vergunning mocht mogelijk verontreinigd hemelwater, afkomstig van het verharde terreindeel met klei- en zandopslag, worden geloosd op de [watergang 1] , een watergang grenzend aan de inrichting, onder de voorwaarden dat het te lozen afvalwater door een controleput wordt geleid en het in enig steekmonster de waarde aan onopgeloste bestanddelen van 50 milligram per liter water niet overschrijdt. [1]
In 2019 en 2020 hebben toezichthouders van het [waterschap] meerdere keren geconstateerd dat er vanaf de inrichting hemelwater vermengd met klei, zand en leem rechtstreeks op het oppervlaktewater wordt geloosd en dat de verdachte daarvoor geen vergunning heeft.
Bij besluit van 30 juli 2020 heeft het bestuur van het [waterschap] aan de verdachte een vergunning verleend op grond van de Waterwet (oud) voor het doorvoeren van aanpassingen aan de inrichting inhoudende onder andere een uitbreiding van de retentievoorziening met een bezinksysteem parallel aan de perceelsgrenzen en de [watergang 1] en de [watergang 2] . Het doel van deze aanpassingen was om te voorkomen dat afstromend klei- en zandhoudend regenwater afkomstig van de grondstoffenopslag bij (hevige) regenval rechtstreeks in de [watergang 1] en de [watergang 2] stroomt. In het besluit van 30 juli 2020 is erop gewezen dat de kwalitatieve aspecten van het lozen van afstromend hemelwater bij het op- en overslaan van [het hof begrijpt: afstromend hemelwater dat in contact is geweest met] inerte goederen is geregeld in artikel 3.33 (oud) van het Activiteitenbesluit milieubeheer, dat voor een dergelijke lozing kan worden volstaan met een melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer (oud) en dat de verdachte samen met het indienen van de aanvraag voor een vergunning op grond van de Waterwet (oud) een melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer (oud) heeft gedaan. Wat betreft het ontwerp, de aanleg en het beheer van de voorgenomen aanpassingen aan het terrein van de inrichting is het bestuur van het [waterschap] ervan uitgegaan dat de verdachte toepassing geeft aan de best beschikbare technieken en goodhousekeeping maatregelen om te voorkomen dat de waterkwaliteitseisen, zoals geregeld in artikel 3.33 (oud) van het Activiteitenbesluit milieubeheer, worden overtreden. [2] Ten tijde van het tenlastegelegde waren de door middel van het besluit van 30 juli 2020 vergunde aanpassingen gerealiseerd.
De lozing
Op 18 mei 2021 heeft een toezichthouder van het [waterschap] geconstateerd dat de watergangen rondom de inrichting bruin gekleurd waren. Hij zag dat hemelwater vermengd met klei van het terrein van de inrichting afstroomde in de [watergang 1] . Circa 300 meter verderop zag de verbalisant bij een ander uitstroompunt hemelwater vermengd met klei vanaf de inrichting in de [watergang 2] stromen. Het (regen)water op het terrein van de inrichting had dezelfde kleur.
Een medewerker van de verdachte verklaarde dat er hemelwater vermengd met klei via de put op het terrein was weggelopen. [3]
De beoordeling
Ingevolge het ten tijde van het tenlastegelegde geldende artikel 6.2 (oud) van de Waterwet – voorzover hier van belang – is het verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij a) een daartoe strekkende vergunning is verleend of b) daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
Een in artikel 6.2, eerste lid, aanhef en onder b, (oud) van de Waterwet bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Activiteitenbesluit milieubeheer (oud). Op grond van artikel 3.33, eerste lid, (oud) van het Activiteitenbesluit milieubeheer is het lozen van afvalwater dat in contact is geweest met inerte goederen toegestaan, indien het gehalte aan onopgeloste stoffen in enig steekmonster niet meer bedraagt dan 300 milligram per liter. Ingevolge het tweede artikellid ontstaat bij het in het oppervlaktewater lozen van afvalwater dat met inerte goederen in contact is geweest geen visuele verontreiniging.
Gezien de waarnemingen van de toezichthouder van het [waterschap] op 18 mei 2021 stelt het hof vast dat vanaf het terrein van de inrichting hemelwater vermengd met klei werd geloosd op de [watergang 1] en de [watergang 2] . Namens de verdachte zijn deze waarnemingen ook niet betwist.
Weliswaar heeft de advocaatgeneraal zich op het standpunt gesteld dat de klei waarmee het regenwater was vermengd geen inert goed zou zijn, maar dat standpunt is niet onderbouwd en ook overigens bieden de processtukken en het verhandelde op de zitting geen aanknopingspunten dat de op 18 mei 2021 op het terrein van de inrichting opgeslagen klei een bodembedreigende, gevaarlijke of CMR-stof betreft, zodat, gelet op de definitie van inerte goederen in artikel 1.1 (oud) van het Activiteitenbesluit milieubeheer, de klei op het terrein van de inrichting als een inert goed kan worden aangemerkt.
De in 2008 afgegeven vergunning zag op het lozen van mogelijk verontreinigd hemelwater van terreindelen met zand- en kleiopslag op de [watergang 1] via een controleput. Op grond van de waarnemingen van de toezichthouder van het [waterschap] op 18 mei 2021 kan worden vastgesteld dat de lozingen niet via een controleput plaatsvonden en dat er bovendien niet alleen werd geloosd op de [watergang 1] maar ook op de [watergang 2] . De lozingen waren (om die reden al) niet vergund op grond van de bij het besluit van 28 maart 2008 verleende vergunning.
Naar het oordeel van het hof wordt de lozing op 18 mei 2021, dat bestond uit regenwater dat in contact was geweest en daardoor vermengd was geraakt met op het verharde gedeelte van het terrein opgeslagen klei, gereguleerd door artikel 3.33 (oud) van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Bij de ten laste gelegde lozing zijn geen steekmonsters genomen, zodat niet kan worden vastgesteld of het gehalte aan onopgeloste stoffen niet meer bedroeg dan 300 milligram per liter. De voorschriften van artikel 3.33, eerste en tweede lid, (oud) van het Activiteitenbesluit milieubeheer moeten naar het oordeel van het hof echter zo worden begrepen dat het lozen van afvalwater dat in contact is gekomen met inerte goederen is toegestaan als het gehalte aan onopgeloste stoffen niet meer dan 300 milligram per liter bedraagt en bij het lozen in het oppervlaktewater geen sprake is van visuele verontreiniging en dat dit laatste voorschrift (dus) ook geldt als het gehalte aan onopgeloste stoffen niet meer dan 300 milligram per liter is. Dat regenwater met minder dan 300 milligram aan onopgeloste stoffen al tot verkleuring kan leiden, betekent naar het oordeel van het hof niet dat deze voorschriften anders moeten worden uitgelegd. De namens de verdachte verdedigde uitleg dat het lozen van afvalwater dat met inerte goederen in contact is gekomen en niet meer dan 300 milligram aan onopgeloste stoffen bevat is toegestaan ook als dit tot visuele verontreiniging van het oppervlaktewater leidt, zou het voorschrift van artikel 3.33, tweede lid, (oud) van het Activiteitenbesluit milieubeheer zinledig maken en kan daarom niet voor juist worden gehouden.
De toezichthouder van het [waterschap] heeft, zoals gezegd, vastgesteld dat de watergangen die grenzen aan de inrichting bruin waren gekleurd. Bij het proces-verbaal bevinden zich foto’s van de op 18 mei 2021 aangetroffen situatie. [4] Het hof heeft op die foto’s, die zijn gemaakt van de [watergang 1] en de [watergang 2] , waargenomen dat de watergangen duidelijk lichtbruin zijn gekleurd en dat die verkleuring overeenkomt met de kleur van het afvalwater dat vanaf het terrein van de inrichting in de beide watergangen stroomt. [5] Op basis van deze vaststellingen is naar het oordeel van het hof sprake van visuele verontreiniging in de zin van artikel 3.33, tweede lid, (oud) van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Van belang hierbij is ook dat ‘visuele verontreiniging’ in het Activiteitenbesluit milieubeheer (oud) niet is gedefinieerd en dat mede daarom ervan moet worden uitgegaan dat voor de beoordeling van een eventuele visuele verontreiniging de waarneming met de ogen bepalend is.
Omdat de ten laste gelegde lozing niet voldoet aan het voorschrift van artikel 3.33, tweede lid, (oud) van het Activiteitenbesluit milieubeheer, was er geen sprake van een vrijstelling als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, aanhef en onder b, (oud) van de Waterwet.
Het hof komt tot een bewezenverklaring.
Hoewel de door de verdachte aangebrachte extra voorzieningen onvoldoende waren om de lozing op 18 mei 2021 te voorkomen, heeft de verdachte zich vanaf 2019/2020 in samenspraak met het [waterschap] ervoor ingespannen om het rechtstreeks, buiten de overstroomvoorziening om, lozen van hemelwater op de aan de inrichting grenzende watergangen verder te voorkomen. In die omstandigheden acht het hof niet bewezen dat de verdachte de overtreding opzettelijk heeft begaan. Voor dat deel van de tenlastelegging wordt zij vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
dat zij op
of omstreeks18 mei 2021 in de [gemeente] ,
al dan niet opzettelijk,een hoeveelheid met klei vermengd hemelwater heeft gebracht in een oppervlaktewaterlichaam gelegen
aan ofnabij de [adres 2] in [plaats] , terwijl
a. daartoe geen strekkende vergunning is verleend door Onze Minister
en/of het bestuur van het betrokken waterschap,
b. daarvoor geen vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en
/of
c. artikel 6.3, eerste tot en met derde lid, van de Waterwet, niet van toepassing is.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 6.2 (oud) van de Waterwet.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,00.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof is van oordeel dat de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming is met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het lozen van met klei verontreinigd regenwater in de watergangen rondom de inrichting. De door de verdachte aangebrachte voorzieningen bleken onvoldoende om bij hevige regenval het rechtstreeks lozen van met klei vermengd regenwater op het oppervlaktewater te voorkomen. Daarmee heeft de verdachte gehandeld in strijd met de voorschriften die gelden voor het lozen van afvalwater dat in enige mate verontreinigd is geraakt door het contact met inerte goederen, welke voorschriften door milieuhygiënische overwegingen zijn ingegeven. Het feit rechtvaardigt het opleggen van een geldboete.
Omdat de verdachte na het feit aanvullende maatregelen heeft getroffen om eventuele toekomstige rechtstreekse lozingen van met klei vermengd regenwater te voorkomen en de redelijke termijn voor de behandeling van de strafzaak in hoger beroep is overschreden, ziet het hof aanleiding een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 6.2 (oud) van de Waterwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de strafbeschikking van de officier van justitie van 20 oktober 2021, CJIBnummer 1132 5420 0452 7123.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 2.000,00 (tweeduizend euro).
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. J. Corthals en mr. P.T.C. van Kampen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier,
en op 12 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Corthals en Van Kampen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het besluit van het bestuur van het [waterschap] van 26 maart 2008 tot het verlenen van een vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, pagina’s 1, 6 en 7 van 9.
2.Het besluit van het bestuur van het [waterschap] van 30 juli 2020 tot het verlenen van een vergunning op grond van de Waterwet, pagina’s 1 en 2 van 3.
3.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met zaaknummer WRIJTZ164380694222303, van 29 juni 2021, opgemaakt door [naam] van het [waterschap] , met bijlagen, pagina 2 van 4.
4.Bijlage 2 bij een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met zaaknummer WRIJTZ1643806942-22303, van 29 juni 2021, opgemaakt door [naam] , van het [waterschap] .
5.De eigen waarneming van het hof in raadkamer en op de terechtzitting op 29 januari 2025 van de foto’s van bijlage 2 bij het procesverbaal van 29 juni 2021.