Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken tussen de man en de vrouw, die sinds 26 augustus 1992 gehuwd waren, en had de wijze van verdeling van de echtelijke woning vastgesteld. De man verzocht het hof om te bepalen dat de uitspraak van de rechtbank niet uitgevoerd hoeft te worden totdat het hof een beslissing in de hoofdzaak heeft genomen. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de zitting op 3 februari 2025 besproken, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten.
Het hof overweegt dat een veroordeling door de rechtbank uitvoerbaar is, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. In dit geval heeft het hof geoordeeld dat het belang van de man bij schorsing niet zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij uitvoering van de beschikking. De vrouw heeft recht op haar deel van de overwaarde van de woning, terwijl de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet in staat is om een hypotheekaanvraag in te dienen. Het hof heeft geconcludeerd dat de man voldoende tijd heeft gehad om zijn belangen te behartigen en dat de argumenten voor schorsing niet overtuigend zijn.
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de man afgewezen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft. Deze beslissing is genomen door de rechters M.H.F. van Vugt, K. Mans en K. Hermsen, en is uitgesproken in het openbaar door mr. K. Mans in aanwezigheid van de griffier.