ECLI:NL:GHARL:2025:816

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
200.349.150
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, geboren in 2015 en 2017, die onder toezicht zijn gesteld door de kinderrechter in de rechtbank Overijssel op 6 december 2024. De vader, die het gezag over de kinderen heeft, is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend. Hij verzoekt het hof om de ondertoezichtstelling te schorsen en het verzoek van de raad voor de kinderbescherming tot ondertoezichtstelling af te wijzen. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden, tot 6 juni 2025, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct van kracht is.

Tijdens de zitting op 21 januari 2025 heeft het hof de argumenten van de vader, de raad en de moeder gehoord. De vader stelt dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen is en dat hij een stabiele opvoedsituatie biedt. Het hof heeft echter vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen, die niet weggenomen kunnen worden zonder dat de GI met hen kan spreken. Het hof heeft de zorgen van de raad over de ontwikkeling van de kinderen, die worstelen met de situatie tussen hun ouders, onderschreven.

Het hof heeft geconcludeerd dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling zijn vervuld en dat de beslissing van de kinderrechter moet worden bekrachtigd. De vader heeft geen belang meer bij zijn verzoek tot schorsing, dat is afgewezen. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en om de hulpverlening te kunnen inzetten waar nodig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.349.150/01 (de hoofdzaak) en 200.349.150/02 (met betrekking tot het verzoek tot schorsing)
(zaaknummer rechtbank Overijssel 324101)
beschikking van 18 februari 2025
in het hoger beroep van:
[verzoeker] (de vader)
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: H. Versluis,
tegen
de raad voor de kinderbescherming
in Arnhem.
Belanghebbenden zijn:
[naam1],
woonplaats: [woonplaats2] ,
advocaat: mr. L.J.A. Eshuis-Nijmeijer,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
in Hengelo (O).

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2017.

2.Belangrijke informatie

De vader en de moeder hebben samen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de vader.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, heeft op 6 december 2024
een beslissing genomen. De kinderrechter heeft op verzoek van de raad [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 6 december 2024 voor de duur van zes maanden, tot 6 juni 2025. De kinderrechter heeft deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de beslissing direct geldt. Iedere verdere beslissing is aangehouden tot de mondelinge behandeling van 2 juni 2025.

4.Het hoger beroep

De vader is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Hij is in hoger beroep gegaan. Hij verzoekt het hof het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen alsnog af te wijzen. Ook vraagt hij om de werking van de beslissing van de kinderrechter te schorsen op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift, tevens verzoek voorlopige voorziening, van de vader met bijlagen, ingekomen op 17 december 2024;
- het verweerschrift van de raad;
- het verweerschrift van de moeder;
- een journaalbericht van de vader van 13 januari 2025 met bijlagen;
- een journaalbericht van de vader van 16 januari 2025 met bijlagen.
5.2
[de minderjarige1] heeft in een brief aan het hof geschreven wat zij van de zaak vindt.
5.3
De zitting bij het hof was op 21 januari 2025.
Aanwezig waren:
- de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger voor de raad;
- de moeder met haar advocaat en
- twee vertegenwoordigers voor de GI.

6.De redenen voor de beslissing

voorlopige voorziening (zaaknummer 200.349.150/02)
6.1
Het hof zal vandaag uitspraak doen in de hoofdzaak met zaaknummer 200.349.150/01. Dit brengt mee dat de vader geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn verzoek tot schorsing op grond van artikel 223 Rv. Het hof zal dat verzoek daarom afwijzen.
de hoofdzaak (zaaknummer 200.349.150/01)
6.2
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW).
6.3
Het hof is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de duur van zes maanden onder toezicht te stellen van de GI. Het hof sluit zich - na het lezen van alle stukken en het horen van partijen op de zitting - aan bij de beslissing en motivering van de kinderrechter op bladzijde 3 en 4 onder “De beoordeling” van de beschikking. Het hof voeg daar nog het volgende aan toe.
6.4
Het hof volgt niet het standpunt van de vader dat bij de kinderen geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Volgens de vader is bij hem sprake van een stabiele en rustige opvoedsituatie voor de kinderen. Hij stelt dat het probleem niet ligt bij de kinderen, maar bij de ouders. De vader weigert de kinderen met de GI te laten spreken omdat hij vindt dat de kinderen onnodig belast worden als de GI met de kinderen zou spreken. Hij heeft daarom tegen de GI gezegd eerst het hoger beroep te willen afwachten. Het hof twijfelt er niet aan dat in de basis de vader goed voor de kinderen zorgt en er structuur is voor de kinderen. Maar dat neemt niet weg dat er grote zorgen zijn over de kinderen. Er zijn zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Deze zorgen worden niet weggenomen als de GI niet de mogelijkheid krijgt om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te spreken en de GI dus niet weet hoe het met hen gaat en wat zij van de huidige situatie vinden.
6.5
Voor een goede identiteitsontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is het belangrijk dat zij het gevoel hebben dat zij van beide ouders mogen houden en dat zij met allebei een goed contact mogen hebben. Op dit moment lukt het de ouders niet om de situatie tussen hen dusdanig te normaliseren dat de kinderen die ruimte voelen. Uit het raadsrapport van 13 november 2024 blijkt dat zowel de school als ook de omgangsbegeleider van [naam2] bij [de minderjarige1] een negatieve gedragsverandering ziet. [de minderjarige1] is geslotener, stiller en in zichzelf gekeerd. Daarnaast ziet de school ook dat [de minderjarige1] erg kan wisselen in haar emoties. Ze kan heel erg boos worden als er iets is gebeurd en is dan vervolgens heel verdrietig omdat ze zo boos is geworden. De boosheid is volgens betrokkenen buitenproportioneel op zo'n moment en haar emoties hebben dan de overhand. Ook kan ze soms schrikkerig zijn bij luide geluiden of als er iets onverwachts gebeurt. De school ziet bij [de minderjarige2] ook een verandering in het gedrag, eveneens in negatieve zin. [de minderjarige2] is soms heel brutaal en zet de hakken in het zand. Ze gaat discussies aan en kan erg vurig en standvastig zijn. Volgens de school heeft ze dan een blik in haar ogen die beangstigend is, omdat ze zo jong is en op dat moment geen flexibiliteit laat zien.
Volgens de vader zijn deze zorgen voornamelijk gebaseerd op informatie van school en klopt dit niet met hoe de kinderen het doen op school. Net als de raad hecht het hof wel waarde aan deze informatie. De kinderen brengen veel tijd door op school en school heeft daardoor goed zicht op veranderingen in het gedrag van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dat schoolresultaten goed zijn, betekent nog niet dat de kinderen geen last hebben van de situatie waarin zij zitten met gescheiden ouders en minimaal (begeleid) contact met de moeder.
6.6
Ook deelt het hof de zorgen van de raad over de omstandigheid dat [de minderjarige1] zelf bepaalt of zij contact heeft met haar moeder en zij steeds vaker ervoor kiest om niet naar het afgesproken vaste contactmoment te gaan. Dit valt niet te rijmen met het gegeven dat [de minderjarige1] tegen de raad in juli 2024 heeft gezegd graag langer naar de moeder te willen gaan en graag bij haar te willen logeren. Verder leest het hof in het leerlingendossier van [de minderjarige1] dat zij in november 2024 op school heeft verteld plezier te hebben in het contact met de moeder. Tijdens de kerstdagen is [de minderjarige1] volgens [de minderjarige2] alleen naar de moeder gefietst, maar uiteindelijk tegengehouden door de vader. De vader heeft deze gang van zaken niet betwist. Ook [de minderjarige2] heeft recent een paar contactmomenten gemist omdat zij niet wilde gaan. Dat is opmerkelijk nu volgens [naam2] een uitbreiding van de contactmomenten mogelijk is, omdat de contactmomenten goed verlopen en de moeder goed in staat is aan te sluiten bij de kinderen.
6.7
De problemen van de ouders hebben, anders dan de vader meent, wel degelijk effect op [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De signalen die zij laten zien duiden erop dat zij worstelen met de huidige situatie. Zij lijken klem te zitten tussen de ouders waardoor zij ernstig in hun loyaliteits- en identiteitsontwikkeling worden bedreigd. Hoewel het hof overtuigd is van de goede intenties van de vader en van de moeder, zijn de ouders onmachtig gebleken om de zorgen over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het vrijwillig kader weg te nemen. Uit het raadsrapport blijkt dat de vader onvoldoende lukt om vertrouwen te hebben in de moeder, maar ook in de betrokken hulpverlening. De vader bij wie sprake is van autisme en die welbespraakt is legt daarom de focus vooral op regelgeving en het nakomen van afspraken. De moeder daarentegen kampt met een laag zelfbeeld en is soms wat onzeker en emotioneel, wat haar kan belemmeren in haar handelen. De samenwerking komt hierdoor niet goed van de grond. Het hof vindt het van groot belang dat de GI de komende tijd zicht krijgt en houdt op de opvoedsituaties bij de vader en de moeder en hulpverlening inzet waar dat nodig is. De ondertoezichtstelling van de kinderen is voorlopig dus zonder meer noodzakelijk. Daarom zal het hof de beslissing van de kinderrechter in stand laten.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met nummer 200.349.150/01
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 6 december 2024;
in de zaak met nummer 200.349.150/02
wijst het verzoek van de vader tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van die beschikking af;
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K. Mans en is op 18 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.