ECLI:NL:GHARL:2025:811

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
21-000141-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren op [geboortedag] 1990, is veroordeeld voor opzettelijke brandstichting op 20 maart 2022 te [plaats 1]. De brand is ontstaan doordat de verdachte vuurwerk op een balkon heeft gegooid, wat heeft geleid tot schade aan de woning en gemeen gevaar voor goederen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen levensgevaar voor personen was, ondanks dat er mensen in het appartementencomplex aanwezig waren tijdens de brand. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd, waarvan tien maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 139 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling voor verslavingsproblematiek. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf omgezet in een taakstraf van 200 uren. De uitspraak is gedaan in het belang van de verdachte, die begeleiding nodig heeft om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000141-23
Uitspraak d.d.: 17 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 3 januari 2023 met parketnummer 18-080088-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-730090-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
thans verblijvende in P.I. [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • de vernietiging van het vonnis van de rechtbank;
  • bewezenverklaring van de tenlastegelegde opzettelijke brandstichting, inclusief levensgevaar;
  • veroordeling van verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 125 dagen, althans de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, met aftrek van het voorarrest;
  • veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, begeleid wonen bij [instelling 1] , dagbesteding, een alcohol- en harddrugsverbod, beheersing van gebruik van softdrugs en meewerken aan een behandeling;
  • toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 120 dagen, met een omzetting daarvan in een taakstraf voor de duur van 200 uren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P.R. Logemann, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij het vonnis van 3 januari 2023 met parketnummer 18-080088-22 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft daarbij meerdere bijzondere voorwaarden gesteld en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2022 te [plaats 1] ,
op het adres [adres] ,
opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met vuurwerk,
althans met een brandbare stof,
en dit vuurwerk op een balkon heeft gegooid,
ten gevolge waarvan het balkon van de woning gelegen aan het [adres] en/of de zich aldaar bevindende goederen (o.a. een vuilniszak en/of een paneel) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor de woning gelegen aan het [adres] en/of het balkon en/of de inboedel van voornoemde woning en/of omliggende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners en/of aanwezigen in de woning gelegen aan het [adres] en/of omliggende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de brand zelf heeft gesticht, nu het dossier vragen oproept over het verloop van de brand en de goederen die op het balkon vlam gevat hebben. Verdachte acht het niet mogelijk dat de brand door het door hem gegooide vuurwerk is ontstaan. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de brand.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij als volgt.
Het hof stelt vast dat op 20 maart 2022 op het balkon van het adres [adres] in [plaats 1] een brand is ontstaan. Uit het sporenonderzoek blijkt dat een technische oorzaak van het ontstaan van de brand is uitgesloten. Verdachte heeft kort daarvoor bewust een brandend stuk vuurwerk op dat balkon gegooid. Dit stuk vuurwerk is terecht gekomen in een blauw boodschappenmandje, dat op het balkon stond. Dit is te zien op de camerabeelden die in het dossier zitten. Door het ontbranden van het vuurwerk heeft het boodschappenmandje vlam gevat, waardoor het paneel onder het slaapkamerraam is gaan smeulen en gedeeltelijk is verbrand. Ook is er sprake van flinke rookontwikkeling en is er roetschade bij het raam ontstaan. Het hof stelt dan ook vast dat het gooien van het vuurwerk door verdachte de oorzaak van de brand was.
Verdachte wist dat er spullen op het balkon stonden. Hij keek, zo blijkt uit de camerabeelden, kort voor het gooien van het vuurwerk, continu naar de camera. Het hof constateert dat de camera boven het raam, dat grenst aan het balkon, zit. Verder blijkt uit de foto’s van de situatie ter plaatse dat het balkon omheind is met een doorzichtige plaat. Het kan daarom niet anders dan dat verdachte heeft gezien dat er in ieder geval een boodschappenmandje en een stoel op het balkon stonden. Dat zijn voorwerpen die vlam kunnen vatten. Het is een feit van algemene bekendheid dat vuurwerk heet is en dat door vuurwerk brand kan ontstaan als dat vuurwerk tegen voorwerpen aangehouden wordt of terecht komt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het brandstichten. Ten aanzien van de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet had, stelt het hof voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier brandstichting – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof is van oordeel dat verdachte door te handelen zoals hierboven omschreven, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er brand zou kunnen ontstaan op het balkon. Daar komt bij dat verdachte zegt verstand te hebben van vuurwerk en dus de risico’s hiervan kende.
Het hof overweegt dat niet is komen vast te staan dat op het balkon een vuilniszak heeft gestaan die als brandhaard heeft gefunctioneerd. Het hof constateert dat op de foto’s die zich in het dossier bevinden zichtbaar is dat er grijs/zwart gesmolten materiaal op het balkon ligt, dat evengoed afkomstig zou kunnen zijn van de stoel die daar heeft gestaan.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde brandstichting, terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Hoewel uit het dossier blijkt dat ten tijde van de brand mensen aanwezig waren in het appartementencomplex, bevat het dossier onvoldoende concrete en eenduidige informatie over de warmteontwikkeling en het brandgevaar voor de rest van het gebouw, waardoor het hof geen (levens)gevaar voor personen bewezen acht. In dat kader acht het hof van belang dat in het proces-verbaal van het forensisch onderzoek enkel gesproken wordt over gemeen gevaar voor goederen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 maart 2022 te [plaats 1] , op het adres [adres] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met vuurwerk en dit vuurwerk op een balkon heeft gegooid, ten gevolge waarvan de zich aldaar bevindende goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de woning gelegen aan het [adres] en het balkon van voornoemde woning te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, namelijk brandstichting. Doordat verdachte vuurwerk op een balkon heeft gegooid is brand ontstaan. Met zijn handelen heeft hij gevaar voor goederen veroorzaakt. Dit soort feiten hebben op de direct betrokkenen enorme impact en veroorzaken schade, zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaring. Bovendien zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte heeft dit kwalijke feit enkel gepleegd vanuit frustratie richting het slachtoffer. Verdachte had het idee door hem getreiterd te worden en vond kennelijk deze reactie passend en gerechtvaardigd. Het hof rekent dit verdachte aan.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 10 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Verder heeft het hof geconstateerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit is het hof van oordeel dat niet met een andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Wel houdt het hof er in strafverlagende zin rekening mee dat het verdachte – anders dan de rechtbank – vrij spreekt van het veroorzaken van (levens)gevaar voor personen.
Het hof heeft verder gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht en zoals deze ook blijken uit de verschillende rapportages die over verdachte zijn opgesteld. Het hof heeft met name rekening gehouden met de adviezen van de reclassering van 17 en 30 januari 2025 en de aanvullende toelichting daarop van de reclasseringsmedewerker ter terechtzitting in hoger beroep. Deze toelichting hield – kortgezegd – in dat het van belang is dat verdachte, gelet op zijn LVB-, ASS- en verslavingsproblematiek, passende begeleiding krijgt, maar dat de overgang van [instelling 2] naar [instelling 1] in [plaats 3] (hierna: [instelling 1] ) mede door een misverstand bij verdachte niet bepaald soepel is verlopen. Verdachte kan echter alsnog per 18 februari 2025 bij [instelling 1] terecht. Plaatsen voor beschermd wonen met de voor verdachte juiste structuur en begeleiding zijn schaars. Zo’n plaats is mogelijk niet (meer) beschikbaar als verdachte pas na enige tijd vrijkomt. Hij zal dan op straat terecht komen. De verwachting is dat hij dan terugvalt in drugsgebruik en er een hoog recidivegevaar is.
Bij de brandstichting waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt past in beginsel een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de 131 dagen die hij op 18 februari aanstaande in voorarrest heeft doorgebracht.
Belangrijk is in het geval van verdachte vooral ook dat hij stopt met het plegen van strafbare feiten. Daarvoor is het nodig dat hij op een bij hem passende manier kan wonen en worden begeleid. Dat kan nu – alsnog – bij [instelling 1] .
Alles afwegend vindt het hof daarom oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan 139 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Op 18 februari 2025 heeft verdachte, volgens de berekening van het hof, 131 dagen in voorarrest gezeten. Het voorarrest is op die datum gelijk aan het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf, zodat het hof met ingang van 18 februari 2025 het bevel tot voorlopige hechtenis opheft. Zoals ter terechtzitting aan de orde is gekomen, kan verdachte die dag direct geplaatst worden bij [instelling 1] , waar hij de begeleiding kan krijgen die hij nodig heeft.
Onder deze omstandigheden ziet het hof aanleiding om de in het dictum vermelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden. Het hof wil verdachte met deze straf ondersteunen in zijn voornemen de positieve lijn die al zichtbaar was, voort te zetten.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Groningen van 13 februari 2020 met parketnummer 18-730090-19 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. Op de zitting van het hof heeft de advocaat-generaal verzocht die 120 dagen om te zetten in een taakstraf van 200 uren.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden bevolen.
Zoals hiervoor overwogen, acht het hof een langere detentie voor verdachte onwenselijk. Daarnaast kan een taakstraf de gewenste dagbesteding voor verdachte opleveren. Daarom zal het hof in plaats van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van 200 uur gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
139 (honderdnegenendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde:
a. a) zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de [Reclassering] te [plaats 4] . Veroordeelde blijft zich melden op zijn afspraken met de reclassering, zolang de reclassering dat nodig acht;
b) zich laat behandelen door de Forensische Poli van Verslavingszorg [locatie] of een soortgelijke zorgverlener, zolang de reclassering dat nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
c) verblijft bij [instelling 1] te [plaats 3] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang
vanaf 18 februari 2025, zolang de reclassering dat nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling voor hem heeft opgesteld;
d) geen harddrugs gebruikt en meewerkt aan de controle op dit verbod. Veroordeelde gebruikt geen softdrugs wanneer dit zijn dagelijks leven beïnvloedt en wanneer dit leidt tot problematisch gedrag en/of delictgedrag, door de reclassering te bepalen. Veroordeelde werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek;
e) geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren;
f) dagbesteding volgt of een betaalde baan heeft bij een door de reclassering goedgekeurde instelling of organisatie.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 18 februari 2025.

Gelast in plaats van het bevelen van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Groningen van 13 februari 2020 met parketnummer 18-730090-19, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, de tenuitvoerlegging van een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. van der Zwaag, griffier,
en op 17 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.