ECLI:NL:GHARL:2025:8063

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
21-001480-25
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens het beklimmen van een lantaarnpaal tijdens een vreedzame demonstratie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1994, had hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling tot een voorwaardelijke geldboete van € 100,- voor het beklimmen van een lantaarnpaal tijdens een demonstratie van Extinction Rebellion op 13 mei 2023. De kantonrechter had geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een strafbare gedraging, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte op vreedzame wijze gebruik had gemaakt van haar recht op vrijheid van meningsuiting en vergadering, zoals beschermd door de artikelen 10 en 11 van het EVRM. Het hof concludeerde dat de handelingen van de verdachte geen ernstige verstoring van de openbare orde met zich meebrachten en dat er geen sprake was van strafbaar gedrag. De politie had onterecht ingegrepen, waardoor de grondrechten van de verdachte waren geschonden. Het hof heeft de verdachte dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging en het eerdere vonnis vernietigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001480-25
Uitspraakdatum: 18 december 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 19 maart 2025 met parketnummer 96-279004-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Het hof heeft bij de beslissing betrokken wat op de zitting van het hof van 4 december 2025 bij het hof is besproken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling tot een voorwaardelijke geldboete van € 100,- met een proeftijd van één jaar. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd.
Verder heeft het hof kennisgenomen van wat verdachte en haar raadsman, mr. E. Albayrak, hebben aangevoerd.

Het vonnis

De kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij vonnis van
19 maart 2025 waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld voor het tenlastegelegde tot een voorwaardelijke geldboete van € 100,-, te vervangen door twee dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar.
Het hof komt tot een andere beslissing ten aanzien van de strafbaarheid van het feit. Het hof vernietigt daarom het vonnis en doet opnieuw recht.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij te [plaats] op of omstreeks 13 mei 2023 op of aan een weg, te weten de [weg] , is geklommen en/of zich heeft bevonden op (een) beeld/monument/ overkapping/constructie/openbare toiletgelegenheid/ voertuig/hekheining/andere afsluiting of verkeers/straatmeubilair, te weten een lantaarnpaal.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten:
zij te [plaats] op 13 mei 2023 op of aan een weg, te weten de [weg] , is geklommen en/of zich heeft bevonden op straatmeubilair, te weten een lantaarnpaal.
Het hof spreekt verdachte vrij van die onderdelen van de tenlastelegging die hierboven niet bewezen zijn verklaard.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de beperking van het demonstratierecht in dit geval gerechtvaardigd was en dat het tenlastegelegde feit derhalve strafbaar is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft hij, kort samengevat, aangevoerd dat verdachte op een vreedzame en toegestane wijze gebruik heeft gemaakt van uit de artikelen 10 en 11 van het EVRM voortvloeiende en beschermde grondrechten. Tegen verdachte had, gelet op alle omstandigheden, niet strafrechtelijk mogen worden opgetreden. Door dat toch te doen is een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de grondrechten van verdachte, zoals die volgen uit artikel 10 lid 2 en artikel 11 lid 2 van het EVRM.
Oordeel van het hof

Feiten en omstandigheden

Op 13 mei 2023 vond rondom het terrein van de fabriek van [zuivelcoöperatie] een bij de gemeente aangekondigde demonstratie plaats van een groep actievoerders van Extinction Rebellion tegen de agrarische industrie. De actievoerders hebben met de demonstratie het doel nagestreefd dat de gevolgen van het landbouwbeleid op het klimaat onder de aandacht van het publiek worden gebracht. Twee demonstranten, waaronder verdachte, zijn in een lantaarnpaal geklommen om een spandoek op te hangen. Hierop is verdachte door [verbalisant] staande gehouden.

Het juridische kader

Het hof stelt voorop dat het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging, zoals onder andere neergelegd in de artikelen 10 en 11 van het EVRM, belangrijke grondrechten zijn. Beide rechten hangen nauw met elkaar samen en hebben betrekking op uiteenlopende vormen van protest (zoals protestmarsen, blokkades, sit-ins en bezettingen) en omvatten mede het recht om - binnen de door het tweede lid van die bepalingen gestelde grenzen - tijd, plaats en wijze van protest vrijelijk te kiezen.
Artikel 11 EVRM beschermt het recht op vreedzame vergadering. Dat betekent dat een samenkomst waarbij de organisatoren en deelnemers gewelddadige intenties hebben, niet valt onder de reikwijdte van artikel 11 EVRM.
De vrijheden waarin de artikelen 10 en 11 van het EVRM voorzien, zijn evenwel niet absoluut en kunnen worden ingeperkt, mits deze inperking is voorzien bij wet en noodzakelijk is (proportioneel en subsidiair) in een democratische samenleving in het belang van, onder meer, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de rechten van anderen, zoals voorgeschreven door het tweede lid van beide artikelen. Of anders geformuleerd, het moet gaan om een bij wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en een daartoe in een democratische samenleving noodzakelijke beperking van die vrijheden.
De vraag of een beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving laat zich niet in algemene zin beantwoorden en is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij het Europees Hof voor de Bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) een ‘overall’ toets aanlegt. Het EHRM kijkt daarbij naar de vraag of de beperking van de vrijheden als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van het EVRM voldoet aan een dringende maatschappelijke behoefte (‘pressing social need’) en of de beperking voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij de proportionaliteit van de inperking gaat het om een evenwicht tussen het in de artikelen 10 en 11 van het EVRM beschermde belang en andere belangen, zoals het belang van het eigendomsrecht van een ander.
De uitoefening van de rechten zoals beschermd in de artikelen 10 en 11 van het EVRM kunnen een zekere mate van verstoring van het dagelijks of openbare leven (‘disruption of ordinary life’) met zich brengen. Die enkele verstoring vormt echter geen rechtvaardiging van een beperking op bedoelde rechten en de overheid moet daarbij een zekere mate van tolerantie in acht nemen.
De vraag welke mate van tolerantie de overheid moet opbrengen laat zich ook niet in algemene zin beantwoorden en hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate van verstoring van het dagelijks leven. Waarbij heeft te gelden dat ook demonstraties die uitmonden in schade of wanordelijkheden voor een individueel persoon niet dienen te leiden tot sanctionering, als diegene zelf geen gewelddadig of strafbaar gedrag laat zien.
Als een bepaald persoon echter zelf wel strafbaar gedrag (een ‘reprehensible act’) laat zien, kan dat wel tot sanctionering leiden, ook als de vergadering op zichzelf vreedzaam was.
Ook hier heeft weer te gelden dat de vraag of wel of niet sprake is van strafbaar gedrag zich niet in algemene zin laat beantwoorden. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat sprake kan zijn van strafbaar gedrag indien de deelnemers aan een demonstratie het dagelijks leven en de activiteiten die door anderen rechtmatig worden uitgevoerd opzettelijk ernstig verstoren, in een grotere mate dan ingeval van een normale uitoefening van de demonstratievrijheid op een publieke plek.
Bij de vraag naar de proportionaliteit van een beperking spelen naast de aard van de gedraging en de eerlijkheid van het proces als geheel, ook de aard van en de zwaarte van de opgelegde sancties in relatie tot het nagestreefde doel een rol, waarbij heeft te gelden dat daarvan geen ‘chilling effect’ mag uitgaan. De enkele deelname aan een vreedzame demonstratie mag niet worden bedreigd met een strafrechtelijke sanctionering; daar is een bijzondere rechtvaardiging voor vereist. Zo kan het zijn dat wanneer verschillende maatregelen worden genomen, zoals de beëindiging van een betoging, een aanhouding, een voorarrest, een vervolging en een veroordeling, die maatregelen gezamenlijk als een (ontoelaatbare) beperking worden gezien.
Met inachtneming van dit juridisch kader is het aan de rechter om in het concrete geval op basis van een belangenafweging te beoordelen of sprake is van een al dan niet toelaatbare beperking van genoemde grondrechten.

Toepassing op de onderhavige zaak

Het hof is van oordeel dat op 13 mei 2023 sprake is geweest van een vreedzame vergadering en dat de deelnemers aan die vergadering dus de bescherming van de artikelen 10 en 11 van het EVRM toekomt. Van enig gewelddadig gedrag dan wel het aanzetten daartoe is niet gebleken, evenmin van de intentie tot dergelijk gedrag. De actie van verdachte en haar mededemonstranten was gericht op de gevolgen van het landbouwbeleid op het klimaat. Daarmee was sprake van een actie binnen een breed maatschappelijk gedragen debat. Verdachte heeft een manier proberen te vinden om haar standpunt meer kracht bij te zetten door een spandoek op te hangen en zodoende maatschappelijk de aandacht te trekken.
Het optreden van de politie tegen de handelingen van verdachte heeft naar het oordeel van het hof een beperking van de vrijheden van verdachte zoals beschermd onder de artikelen
10 en 11 van het EVRM opgeleverd. Door dat optreden heeft verdachte het spandoek niet ongehinderd kunnen ophangen.
Dat stelt het hof voor de vraag of die beperking bij wet was voorzien, een gerechtvaardigd doel diende en noodzakelijk was in een democratische samenleving. Niet ter discussie staat dat in het onderhavige geval de beperking bij wet was voorzien en een gerechtvaardigd doel diende. De beantwoording van de vraag of de beperking ook noodzakelijk was in een democratische samenleving laat zich minder makkelijk beantwoorden.
Bij de beantwoording van die vraag is van belang dat, zoals hiervoor onder het juridische kader omschreven, een persoon die deelneemt aan een vreedzame vergadering in principe geen subject van een sanctie mag zijn, zolang die persoon zich niet strafbaar gedraagt.
De handelingen van verdachte bestonden uit het in een lantaarnpaal klimmen om daar een spandoek op te hangen. Naar het oordeel van het hof is de dagelijkse gang van zaken door het handelen van verdachte hiermee niet ernstig verstoord. Daarnaast is niet gebleken dat het klimmen in de lantaarnpaal tot een dermate gevaarlijke en daarom ontoelaatbare situatie heeft geleid dat ingrijpen noodzakelijk was. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte getraind was in klimmen en zich middels een stropknoop had gezekerd.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het door verdachte beklimmen van de lantaarnpaal in dit geval geenstrafbare gedraging is. Verdachte heeft daarmee op
13 mei 2023 op een vreedzame en toegestane wijze gebruik gemaakt van uit de artikelen
10 en 11 van het EVRM voortvloeiende en beschermde grondrechten. Verdachte heeft daarbij gehandeld binnen de grenzen die aan die artikelen kunnen worden gesteld. Dit brengt mee dat zij geen subject van een sanctie had mogen zijn en het strafrechtelijk ingrijpen en het vervolgen van verdachte achterwege had moeten blijven. Door dit toch te doen, is een ontoelaatbare inbreuk op deze grondrechten van verdachte gemaakt.
Nu sprake is van een schending van de artikelen 10 en 11 van het EVRM, is het hof van oordeel dat gelet op artikel 94 van de Grondwet de ten laste gelegde strafbepaling, te weten artikel 2:47, eerste lid, onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening [plaats] in dit geval buiten toepassing dient te blijven. Het hof ontslaat verdachte gelet hierop voor het bewezen verklaarde feit van alle rechtsvervolging. Bij het buiten toepassing blijven van artikel 2:47, eerste lid, onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening [plaats] levert het bewezenverklaarde immers geen strafbaar feit meer op.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 23 mei 2023 onder CJIB nummer
8132 5420 0508 4273.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door mr. E. de Witt, mr. J. Hielkema en mr. L.G. Wijma, in aanwezigheid van de griffier mr. K. van der Meulen en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof van 18 december 2025.