In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin haar aanspraak op de helft van de overwaarde van de echtelijke woning werd afgewezen. De vrouw en de man zijn in 1986 in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben drie kinderen. Na de verkoop van hun woning in februari 2023 is hun samenleving op 26 maart 2023 geëindigd. De vrouw heeft op 25 mei 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de echtscheidingsbeschikking op 9 februari 2024 is ingeschreven. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de aanspraak van de vrouw op de helft van de overwaarde van de woning afgewezen, wat de vrouw niet accepteert. Ze heeft hoger beroep ingesteld met drie grieven, gericht tegen de afwijzing van haar verzoek.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2024 heeft het hof vastgesteld dat de man € 76.000,- van de gezamenlijke bankrekening heeft overgemaakt naar zijn persoonlijke rekeningen, waarvan hij heeft verklaard dat hij het geld heeft verspild aan feesten en andere uitgaven. Het hof oordeelt dat de man de gemeenschap heeft benadeeld door deze verspilling en dat hij gehouden is de schade aan de gemeenschap te vergoeden. Het hof wijst het verzoek van de vrouw toe en bepaalt dat de man € 37.770,50 aan de vrouw moet betalen, als haar recht op de helft van de overwaarde van de woning. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze de aanspraak van de vrouw op de overwaarde afwees.