ECLI:NL:GHARL:2025:7811

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
21-003420-25
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank met aanvullingen en verbeteringen in strafzaak van brandstichting en ontploffingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2025 het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland bevestigd, met enkele aanvullingen en verbeteringen. De verdachte, geboren in 1986 en momenteel verblijvende in een penitentiaire inrichting, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 15 juli 2025, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de bewijsgronden aangevuld, de kwalificatie van de feiten verbeterd en de strafmotivering aangevuld. De verdachte was betrokken bij brandstichtingen en ontploffingen op twee locaties in 2024, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar was te duchten. Het hof heeft de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en de schadevergoedingen toegewezen, met uitzondering van de vordering van een benadeelde partij die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het hof heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd met betrekking tot de behandeling en begeleiding van de verdachte, gezien zijn verstandelijke beperking en verslavingsproblematiek. De uitspraak benadrukt de noodzaak van langdurige begeleiding en toezicht om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003420-25
Uitspraakdatum: 4 december 2025
Tegenspraak
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 15 juli 2025 met het parketnummer 18-352304-24 in de strafzaak van

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1986 in [geboorteplaats] ,
op dit moment verblijvende in de penitentiaire inrichting [PI] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 20 november 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die ertoe strekt dat het gerechtshof dezelfde beslissingen zal nemen als de rechtbank, met dien verstande dat in de bijzondere voorwaarde met betrekking tot de ambulante behandelverplichting wél zal worden bepaald dat de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling van de verdachte ook kunnen inhouden het innemen van medicijnen door de verdachte, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Verder heeft het gerechtshof kennisgenomen van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.R.M. Schaap, hebben aangevoerd op de zitting in hoger beroep en van wat namens de benadeelde partijen/slachtoffers [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] naar voren is gebracht op die zitting door mevrouw C. Postmus van Slachtofferhulp Nederland.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Het hoger beroep is gericht tegen het hierboven genoemde vonnis. In dat vonnis heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
  • het medeplegen van opzettelijk brandstichten en een ontploffing teweegbrengen bij een pand aan de [adres 1] in [plaats] op 24 augustus 2024, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
  • het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie op 24 augustus 2024;
  • het opzettelijk brandstichten en een ontploffing teweegbrengen bij een pand aan de [adres 2] in [plaats] op 24 juni 2024, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie op
24 juni 2024.
De rechtbank heeft de verdachte in dat vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de periode die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest en met de in het reclasseringsrapport van 23 mei 2025 geadviseerde bijzondere voorwaarden. Dit met uitzondering van de bepaling in de bijzondere voorwaarde die ziet op het innemen van medicijnen door de verdachte als de zorginstelling dat nodig vindt. De rechtbank heeft de opgelegde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard en heeft verder de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. Verder heeft de rechtbank de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] geheel toegewezen, de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld en de schadevergoedings-maatregel opgelegd. De benadeelde partij [benadeelde 4] is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het gerechtshof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Wel ziet het gerechtshof aanleiding voor de volgende aanvulling en verbetering van dat vonnis.

Aanvulling van de bewijsgronden

Het gerechtshof hanteert in verband met de feiten 1 (kort gezegd: brandstichting) en 2 (het voorhanden hebben van een explosief) - meer in het bijzonder voor het bewijs van medeplegen - ook de volgende bewijsmiddelen:
  • de verklaring die de verdachte op 7 november 2024 heeft afgelegd bij de rechter-commissaris, voor zover inhoudende:
  • de verklaring die de verdachte heeft afgelegd op de zitting van het gerechtshof, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
We kregen het vuurwerk vlak voordat we het feit pleegden van iemand. [naam 1] had het vuurwerk dat is gebruikt aan de [adres 1] in zijn zak.
Dat vuurwerk is vlak voordat het is aangestoken aan mij gegeven.

Verbetering van de kwalificatie

De rechtbank heeft feit 2 bewezen verklaard in de vorm van medeplegen. In de kwalificatie van dat feit komt die deelnemingsvorm echter niet terug. Het gerechtshof verbetert de kwalificatie van feit 2 daarom, zodat die komt te luiden:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Aanvulling van de strafmotivering

Maatregel ex artikel 38z
Vanwege verdachtes verstandelijke beperking in combinatie met zijn langdurige verslavingsproblematiek en een daarmee samenhangend hoog recidivegevaar op gewelddadig gedrag is naar het oordeel van het gerechtshof langdurige begeleiding van de verdachte en langdurig toezicht op hem nodig. Het gerechtshof baseert dit mede op het psychologisch onderzoeksrapport van 28 februari 2025, opgemaakt door dr. [psycholoog] , gezondheidszorgpsycholoog, voor zover inhoudende (en met onderstreping door het gerechtshof):
Betrokkene kampt met forse problemen in de cognitieve vermogens en grote problemen in het adaptief functioneren met betrekking tot basale zelfzorg, hygiëne, verantwoord eten, huishoudelijke vaardigheden, maatschappelijke vaardigheden, omgaan met geld, dagstructuur en daginvulling, en verstandige keuzes maken. Op basis hiervan kan betrokkene niet in staat worden geacht om zelfstandig te functioneren en isblijvende ondersteuning op levensgebieden noodzakelijk. Dit kan worden gedaan door betrokkene te plaatsen in een instelling met beschermd of begeleid wonen. Volgens de begeleiding van
[instelling] gedijde betrokkene in de afgelopen jaren goed in de begeleid wonen voorziening, maar had hij teveel vrijheid waardoor hij verkeerde mensen zag, alcohol kocht en niet naar de dagbesteding ging. Ook was vanuit de woonvoorziening geen zicht op zijn cocaïnegebruik en slaagde men niet erin onverwerkte trauma’s na het overlijden van zijn moeder adequaat op te vangen. Hieruit blijkt naar mening van ondergetekende enerzijds dat betrokkene goed kan functioneren binnen begeleid wonen maar anderzijdsmeer toezicht en intensievere begeleiding nodig heeft. Op basis hiervan adviseert ondergetekende om betrokkene te plaatsen in een instelling voor forensisch begeleid wonen, zodat intensief toe-
zicht op betrokkene kan worden gehouden. Daarbij kan dan tevens toezicht worden gehouden op het cocaïnegebruik van betrokkene.Vanuit de aard van de problematiek moet bij dit alles worden uitgegaan van een zeer langdurige of levenslange plaatsing. Hieromtrent dient te worden opgemerkt dat vanuit het ingeschatte hoge risico op recidive met een geweldsdelict in het algemeen een hoog intensieve aanpak van de risicofactoren voor recidive is geïndiceerd vanuit het Risk-Need-Responsivity model dat in de Nederlandse forensische zorg wordt gehanteerd.Zeer langdurige plaatsing binnen beschermd wonen is
in dit opzicht passend.
(…)
Vanuit de aanwezigheid van veel risicofactoren en het ontbreken van beschermende factoren moet worden geconcludeerd dat sprake is van een hoog risico op gewelddadige recidive. Daarbij is het risico op het toebrengen van lichamelijk letsel door direct fysiek geweld van betrokkene vanuit gewelddadige intenties naar inschatting van ondergetekende laag te noemen, maar moet het risico op fysiek letsel door onverstandige en meer indirecte acties van betrokkene als hoog worden ingeschat. Volgens ondergetekende is betrokkene niet intrinsiek gewelddadig maar kan hij vanuit overspoeling en onverstandige beslissingen wel een gevaar voor anderen vormen.In de situatie van toezicht en intensieve begeleiding is het risico naar inschatting van ondergetekende tot laag of matig te reduceren.
De gezondheidszorgpsycholoog [psycholoog] heeft in het bovengenoemde onderzoeksrapport
de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht geadviseerd. Het gerechtshof neemt dat advies en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen over. Dit geldt ook voor het daarop volgende advies van Reclassering Nederland in het rapport van 23 mei 2025, inhoudende dat een GVM is geïndiceerd om op risicovolle momenten (in de toekomst) in te kunnen grijpen.
Tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Reactie op het in hoger beroep gevoerde strafmaatverweer
De verdachte bevindt zich op dit moment in verband met de onderhavige strafzaak sinds
4 november 2024 in voorarrest. De raadsvrouw heeft bepleit dat een op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, enkel tot 8 december 2025 zal voortduren, en zal worden gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden. Op die wijze kan de verdachte vanuit detentie op korte termijn worden overgebracht naar de instelling voor begeleid wonen [instelling] in [plaats] , waar hij met ingang van 8 december 2025 geplaatst kan worden.
Beoordeling gerechtshof
In dit kader overweegt het gerechtshof dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur zoals die door de raadsvrouw is bepleit - dat zou dan ongeveer dertien maanden zijn - onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de beide brandstichtingen/ontploffingen waaraan de verdachte zich schuldig heeft gemaakt. Voor een enkele brandstichting/ontploffing zoals de verdachte die heeft begaan wordt in het algemeen al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van verdachte’s huidige voorarrest opgelegd. De straf die de rechtbank heeft opgelegd en waarbij rekening is gehouden met de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend, is naar het oordeel van het gerechtshof een passende en noodzakelijke straf. De raadsvrouw heeft al met al geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof daarin aanleiding ziet om dit strafmaatverweer te honoreren.

Verbetering van de bijzondere voorwaarde over het beschermd wonen

Op de zitting van het gerechtshof is gebleken dat de verdachte inmiddels geplaatst kan worden op een andere locatie van de instelling voor beschermd wonen [instelling] dan eerder het geval was, namelijk (nu) op de locatie in [plaats] . Het gerechtshof zal de bijzondere voorwaarde daarom verbeteren op dat punt.
Aanvulling van de beslissing ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
Standpunt van de verdediging
Verder heeft de raadsvrouw in hoger beroep bepleit dat de aan de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 3] toe te kennen vergoeding voor immateriële schade zal worden beperkt tot een bedrag tussen € 2.000,- en € 2.500,-. Ook is bepleit dat de aan de benadeelde partij [benadeelde 2] toe te kennen vergoeding voor immateriële schade nog verder dan de genoemde bedragen zal worden beperkt, aangezien het gaat om een minderjarige. Ten aanzien van hem zou een lager toe te kennen schadebedrag op zijn plaats zijn.
Beoordeling gerechtshof.
Met betrekking tot de door de genoemde benadeelde partijen gevorderde immateriële schade stelt het gerechtshof vast dat niet in geschil is dat die benadeelde partijen (de bewoners van het pand aan de [adres 1] in [plaats] ) op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, in ‘de persoon’ zijn aangetast. De aard en ernst van het veroorzaken van de ontploffing/brand aan hun huis aan de [adres 1] in [plaats] door de verdachte en de daarmee gepaard gaande schending van persoonlijkheidsrechten van de benadeelde partijen zijn zodanig, dat die aantasting ook zonder nadere onderbouwing al kan worden aangenomen. De benadeelde partijen hebben dus recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
De raadsvrouw van de verdachte heeft onvoldoende onderbouwd op grond van welke concrete feiten en/of omstandigheden de aan [benadeelde 1] en [benadeelde 3] toe te kennen schadevergoeding beperkt zou moeten blijven tot een bedrag tussen € 2.000,- en
€ 2.500,-, en tot een nog lager bedrag waar het gaat om de vordering van de benadeelde partij van [benadeelde 2] .
De - casuïstische - jurisprudentie waarop de raadsvrouw heeft gewezen, geeft het gerechtshof daar geen aanleiding toe. Elke vordering tot schadevergoeding dient te worden beoordeeld op de omstandigheden van het geval. De gevorderde schadebedragen zijn naar het oordeel van het gerechtshof billijk, mede gelet op de schriftelijke onderbouwing van de schade in de schadeonderbouwingformulieren bij de vorderingen en gelet op de mondelinge toelichting daarop op de zitting in hoger beroep. Ten slotte is het gerechtshof, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de jonge leeftijd van de ten tijde van de ontploffing in de woning aanwezige minderjarige zoon van [benadeelde 1] , mede in het licht van de in verband met de Rotterdamse schaal geformuleerde uitgangspunten, nadrukkelijk geen het schadebedrag matigende omstandigheid is.
Verbetering van de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] -
In verband met de brandstichting/ontploffing aan de [adres 2] in [plaats] is aangifte gedaan door [naam 1] , werkzaam voor [benadeelde 4] als technisch inspecteur, en gemachtigd om aangifte te doen namens [benadeelde 4] . Namens [benadeelde 4] is vervolgens door
[naam 2] een vordering tot schadevergoeding ingediend ter zake van de brandstichting/ontploffing aan de [adres 2] in [plaats] .
De rechtbank heeft geoordeeld dat
“onvoldoende informatie beschikbaar is om te kunnen beoordelen of [naam 1] , die de vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, bevoegd was dit namens [benadeelde 4] te doen”. Het gerechtshof stelt evenwel vast dat de vordering namens [benadeelde 4] is ingediend en ondertekend door een andere persoon dan [naam 1] , namelijk door [naam 2] .
In de fase van het hoger beroep heeft het gerechtshof e-mailberichten ontvangen van de voornoemde [naam 1] en medewerker [naam 3] , beiden werkzaam bij [benadeelde 4] , ter beantwoording van het aan [benadeelde 4] gerichte wensenformulier. Het gerechtshof heeft vervolgens aan de advocaat-generaal verzocht voorafgaand aan de zitting op 20 november 2025 duidelijkheid te verschaffen over de vraag of de medewerkers [naam 1] , [naam 3] , dan wel [naam 2] bevoegd waren de ingestelde vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven namens [benadeelde 4] . Hierop is geen onderbouwde reactie ontvangen van [benadeelde 4] . Dit leidt ertoe dat onvoldoende duidelijk is geworden of de vordering tot schadevergoeding wordt gehandhaafd in hoger beroep. Dat betekent dat de vordering inhoudelijk niet kan worden behandeld en [benadeelde 4] zo bezien niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Beoordeling

Het gerechtshof bevestigt het vonnis van de rechtbank met de bovenstaande aanvullingen en verbeteringen. Ten behoeve van de duidelijkheid - met name ook voor de executie - heeft het gerechtshof hieronder de beslissingen over de strafoplegging nog eens volledig weergegeven in het dictum.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich binnen één dag na het ingaan van de proeftijd meldt bij [instelling] op het adres [adres 3] en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich laat behandelen door Forensische Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor [crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek]. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de verdachte zich, na goedkeuring door de rechter danwel met toestemming van de verdachte zelf, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verblijft in instelling [instelling] te [plaats] of een soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in de gemeente [gemeente] , zolang het openbaar ministerie dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan iedere controle om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.000,00 (zesduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.000,00 (zesduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
24 augustus 2024.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.000,00 (zesduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.000,00 (zesduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
24 augustus 2024.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.120,79 (achtduizend honderdtwintig euro en negenenzeventig cent) bestaande uit € 2.120,79 (tweeduizend honderdtwintig euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.120,79 (achtduizend honderdtwintig euro en negenenzeventig cent) bestaande uit € 2.120,79 (tweeduizend honderdtwintig euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 75 (vijfenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 24 augustus 2024.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij de eigen proceskosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Dolfing, mr. F. van der Maden en mr. R. Godthelp, in aanwezigheid van de griffier H. Kingma en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof van 4 december 2025.