ECLI:NL:GHARL:2025:777

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
21-001037-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag met voorwaardelijke gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2001, was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag, nadat hij op 1 januari 2022 in [plaats] het slachtoffer met een mes in de zij had gestoken. De rechtbank had hem een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan poging tot doodslag. Het hof heeft de straf omgezet naar een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, met een proeftijd van vier jaar en dezelfde bijzondere voorwaarden als eerder opgelegd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de psychologische problematiek van de verdachte en de noodzaak van behandeling. De vordering van de benadeelde partij is volledig toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van € 5.554,59, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook bepaald dat het in beslag genomen zakmes aan het verkeer zal worden onttrokken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001037-23
Uitspraak d.d.: 14 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 februari 2023 met parketnummer 18-000685-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.S. Özsaran, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. N.D. Spijker namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij vonnis van 20 februari 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld ter zake van de hem primair tenlastegelegde poging doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaren. Hieraan heeft de rechtbank verschillende bijzondere voorwaarden verbonden, welke dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) als bedoeld artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. De rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen tot een bedrag van € 5.554,59, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een (deels) andere bewijsbeslissing, bewijsmotivering en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 1 januari 2022 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp voorwerp, in de zij (ter hoogte van de long), althans in het bovenlichaam, van die [benadeelde] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp voorwerp, in de zij (ter hoogte van de long), althans in het bovenlichaam, van die [benadeelde] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2022 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp voorwerp, in de zij van die [benadeelde] (ter hoogte van de long) te steken, althans in het bovenlichaam van die [benadeelde] te steken en/of die [benadeelde] te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De raadsvrouw heeft om te beginnen aangevoerd dat verdachte ontkent aangever te hebben gestoken. Ter ondersteuning wordt door de raadsvrouw, overeenkomstig het in eerste aanleg aangevoerde, een alternatief scenario naar voren gebracht. Dit scenario komt erop neer dat aangever op het moment dat hij de vader van verdachte een hand gaf, hij tegelijkertijd ook uithaalde naar verdachte. Daarop heeft de verdachte aangever een trap en een klap gegeven. Niet verdachte maar een ander, mogelijk [getuige 3] , heeft de aangever vervolgens gestoken.
De raadsvrouw stelt dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het procesdossier voldoende aanknopingspunten biedt voor dit alternatieve scenario. De verklaring die aangever heeft afgelegd bij de politie weerlegt het alternatieve scenario niet. Ook stelt zij dat kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de betrouwbaarheid en juistheid van de waarnemingen van aangever vanwege het gebruik van alcohol die avond. Daarnaast stelt de raadsvrouw dat de belastende getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet voldoende betrouwbaar en overtuigend zijn. Zo heeft getuige [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij niet meer weet of hij een mes heeft gezien. Bovendien wordt door een andere getuige gesteld dat getuige [getuige 2] zaken soms mooier voorstelt dan ze in werkelijkheid zijn.
Voor zover het hof voorbij zou gaan aan het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario, voert de raadsvrouw ten slotte aan dat niet kan worden vastgesteld waarmee de verwondingen zijn toegebracht. Zo bezien kan niet worden bewezen dat met een mes is gestoken en evenmin dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen wanneer cassatie wordt ingesteld. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Toedracht steekincident
In de nacht van 31 december 2021 op 1 januari 2022 hebben er tussen verdachte en aangever twee confrontaties plaatsgevonden. Ten eerste nadat verdachte en zijn vriendin op de fiets aangever en de zijnen inhaalden. Vervolgens zijn verdachte en zijn vriendin naar huis gegaan. Niet veel later zijn zij weer naar buiten gegaan en hebben zij aangever, zijn vriendin, zus en vrienden weer in de buurt getroffen. Verdachte’s vader en voornoemde [getuige 3] zijn vanuit de woning achter verdachte aangelopen. Kort daarop vond een tweede confrontatie plaats waarbij aangever gewond is geraakt.
Verdachte heeft tijdens het eerste politieverhoor geen verklaring afgelegd over de tweede confrontatie tussen hem en aangever. Tijdens het tweede politieverhoor heeft verdachte wel verklaard over de tweede confrontatie met aangever. Volgens verdachte ging hij weer terug naar de groep om het eerdere incident op te lossen. Toen aangever ging praten met de vader van verdachte, haalde hij vervolgens ook uit naar de verdachte. Daarop heeft verdachte de aangever een trap en een klap gegeven. Tijdens dit tweede verhoor heeft verdachte aangegeven dat hij aangever heeft geraakt boven de heup in zijn zij, onder de ribben. Verdachte heeft toen niet verklaard dat voornoemde [getuige 3] tussen hem en aangever is gekomen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte vervolgens verklaard dat hij aangever één keer heeft geslagen en niet heeft geschopt. Daarnaast heeft hij verklaard dat [getuige 3] tussen hem en aangever is gekomen op het moment dat verdachte een zwaai maakte met zijn arm, dat er over en weer werd geslagen en dat het kan zijn dat [getuige 3] aangever heeft gestoken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte vervolgens verklaard dat hij aangever op zijn schouder heeft geslagen, maar ook in het gezicht en dat hij aangever tevens heeft geschopt.
Uit het bovenstaande leidt het hof af dat verdachte niet consistent heeft verklaard over de confrontatie tussen hem en aangever.
Getuige [getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte de aangever als eerste heeft geslagen. Dit komt overeen met de verklaring van aangever dat verdachte wilde uithalen, aangever dit wilde afwenden en vervolgens een klap en een steek in zijn linkerzij voelde. Daarnaast heeft [getuige 1] verklaard dat verdachte iets in zijn handen had, dat aan de voorkant van zijn rechterhand iets uitstak en dat verdachte een stekende beweging maakte met zijn rechterhand naar het lichaam van aangever. Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat verdachte iets uit zijn broek of jas haalde en dat dit een voorwerp was van ongeveer tien centimeter. Hij heeft gezien dat verdachte met één van zijn handen een stekende beweging maakte met het voorwerp. Hij hoorde daarna dat iemand riep: “ik ben gestoken”.
Het hof is van oordeel dat beide getuigen consistent en betrouwbaar hebben verklaard. Dat getuige [getuige 2] na aanzienlijk tijdsverloop (tweeënhalf jaar) bij de raadsheer-commissaris verklaart niet meer te weten of verdachte iets uit zijn broek of jas haalde, hoe dit voorwerp er uitzag en wat verdachte in zijn hand had, doet daaraan niet af. Daarnaast ondersteunen de verklaringen van beide getuigen de verklaring van aangever. Die verklaringen vinden verder steun in het letselrapport van 16 november 2022. Daaruit volgt dat aannemelijk is dat sprake is van penetrerend letsel aan de linkerzijde van de borstkas.
Gelet op het bovenstaande stelt het hof vast dat verdachte degene is geweest die aangever heeft gestoken met een scherp voorwerp en dat verdachte de aangever heeft geraakt boven de heup in zijn linkerzij, onder de ribben. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario wordt weersproken door de verklaring van aangever en de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Dat [getuige 3] tussen verdachte en aangever is gekomen voordat de klap, met daarbij de stekende beweging, is gegeven, volgt niet uit de stukken zoals deze zich in het procesdossier bevinden.
Voorwaardelijk opzet op de dood
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam, meer specifiek in de zij ter hoogte van de longen, vitale organen bevinden. Naar het oordeel van het hof zal daarom bij het steken in het bovenlichaam al snel de aanmerkelijke kans in het leven worden geroepen dat een vitaal orgaan wordt geraakt en dat het slachtoffer daarbij komt te overlijden.
Tijdens zijn tweede politieverhoor heeft verdachte verklaard dat hij aangever heeft geslagen en heeft geraakt boven de heup in zijn zij, onder de ribben. Uit de beschrijving en de locatie van de steekwond (volgens de letselrapportage en de opnamebrief van het Scheper Ziekenhuis 1,5 cm lang en 4,7 cm diep in de linkerzijde van de borstkas) en de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] leidt het hof af dat het letsel is toegebracht met een scherp voorwerp en dat dit met kracht is gebeurd. Door aangever van dichtbij te steken, in een ongecontroleerde situatie, bestond naar het oordeel van het hof de aanmerkelijke kans dat een vitaal orgaan zou worden geraakt en dat aangever door het handelen van verdachte zou kunnen komen te overlijden.
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvormen kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het intreden van de dood dat het, behoudens de aanwezigheid van contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. Het verweer wordt verworpen en het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 1 januari 2022 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven met een scherp voorwerp in de zij (ter hoogte van de long), althans in het bovenlichaam, van die [benadeelde] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde is strafbaar en levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft hierbij het navolgende in ogenschouw genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Na een eerdere confrontatie tussen verdachte en aangever die nacht, heeft verdachte de aangever met een scherp voorwerp in zijn linkerzij gestoken als gevolg waarvan deze een steekwond en een klaplong heeft opgelopen. Dat een en ander niet met nog ernstigere gevolgen voor de aangever is afgelopen, is niet aan verdachte te danken. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Dat het voorval tot vandaag, ruim drie jaar later, grote gevolgen voor de aangever en zijn naaste omgeving heeft, blijkt uit de door hem ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring. Bovendien brengen steekincidenten als het onderhavige maatschappelijke onrust en ernstige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit slaat het hof acht op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 20 december 2024 blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gelijksoortig feit. Hieruit volgt geen strafverzwarende omstandigheid.
Net als de rechtbank houdt het hof rekening met het psychologisch Pro Justitiarapport van 19 mei 2022 opgemaakt door drs. D. Breuker, forensisch gz-psycholoog. De psycholoog concludeert dat bij verdachte sprake is van een meervoudige problematiek in de zin van een licht verstandelijke beperking, een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en dat ten tijde van het ten laste gelegde ook sprake was van problematisch middelengebruik. De verstandelijke beperking en de gevolgen daarvan in combinatie met het middelengebruik hebben de gedragskeuzes en de gedragingen van verdachte beïnvloed ten tijde van het ten laste gelegde. Om die reden adviseert de psycholoog het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. Het hof neemt die conclusie over en houdt daarmee in strafmatigende zin rekening bij het bepalen van de straf.
Verder vindt de psycholoog, vanwege de verstandelijke beperking in combinatie met de complexe meervoudige problematiek, een behandeling bij een gespecialiseerde forensische zorginstelling noodzakelijk om de matige tot hoge kans op geweldsrecidive te verminderen. In het vonnis van de rechtbank zijn de bijzondere voorwaarden, waaronder om te beginnen een langdurige opname in kliniek [kliniek] , dadelijk uitvoerbaar verklaard. Verdachte is inmiddels ongeveer negen maanden opgenomen bij [kliniek] . [reclasseringswerker] , reclasseringsmedewerker en verdachte’s toezichthouder bij Verslavingszorg [locatie] , heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat verdachte ,anders dan eerder, zich inmiddels begeleidbaar opstelt, zich aan afspraken houdt en geen verdovende middelen meer gebruikt. Daardoor wordt ook het recidiverisico bij verdachte lager. Op dit moment wordt naar de mogelijkheden gekeken om in de nabije toekomst de behandeling bij [kliniek] vanuit huis, bij zijn vrouw en jonge kinderen, voort te zetten.
Ten slotte verklaart de deskundige dat het opgestelde behandelplan (het hof begrijpt inclusief nazorg van de GGZ en ambulante woonbegeleiding) beëindigd wordt, wanneer verdachte na het klinische traject een gevangenisstraf moet ondergaan.
In beginsel acht het hof een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel – zoals bij vonnis waarvan beroep door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal in hoger beroep gevorderd – passend en geboden voor het bewezenverklaarde feit. In de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn veranderde behandelbereid en het inmiddels lopende forensische kader, ziet het hof aanleiding om hiervan af te wijken.
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met daarbij gesteld dezelfde bijzondere voorwaarden als door de rechtbank opgelegd, passend en geboden.
In deze zaak verdient naast het vergeldende doel van straffen, ook het speciale preventieve doel bijzondere aandacht. In verband met de ernst van de verdenking in samenhang bezien met de ernst van verdachte’s problematiek en het daarmee samenhangende recidivegevaar acht het hof een langere proeftijd dan gevorderd noodzakelijk. Met de gevorderde proeftijd van drie jaar zou het reclasseringstoezicht, vanwege de in eerste aanleg bevolen dadelijke uitvoerbaarheid, in februari 2026 tot een einde komen. Verdachte heeft, ondanks de dadelijke uitvoerbaarheid, na het vonnis van 20 februari 2023 maandenlang op een plaatsing in verband met een forensisch klinische behandeling moeten wachten. Het hof vindt het van groot belang dat verdachte voldoende tijd wordt geboden het klinische traject tot een goed einde te brengen, waarna vervolgens met de GGZ- [kliniek] en ambulante woonbegeleiding in het kader van nazorg kan worden gewerkt aan verdere stabilisatie en beschermende factoren op het gebied van wonen, relatie, werk en financiële stabiliteit. In geval van een kortere proeftijd waarbij niet alle opgelegde bijzondere voorwaarden kunnen worden doorlopen, houdt het hof er ernstig rekening mee dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Uit het voornoemde rapport van de psycholoog volgt immers dat de kans op herhaling van een geweldsdelict matig tot hoog is bij het ontbreken van behandeling en begeleiding. De reclassering heeft de kans op herhaling in zo’n geval ingeschat als hoog. Om die reden legt het hof een proeftijd voor de duur van vier jaar op vanaf het moment dat de bijzondere voorwaarden bij vonnis van 20 februari 2023 dadelijk uitvoerbaar werden verklaard.
Om dezelfde redenen beveelt het hof de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
Het hof ziet in het verhandelde ter terechtzitting geen reden om in aanvulling hierop de GVM als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen aan verdachte. Aan de eis der wet, dat voor oplegging van deze maatregel een recent opgemaakt, met redenen omkleed advies van een reclasseringsinstelling vereist is, is niet voldaan. Ook toezichthouder [reclasseringswerker] heeft daarnaar gevraagd ter terechtzitting geen inschatting van het herhalingsgevaar op middellange en langere termijn kunnen maken. Onder die omstandigheden is onduidelijk of oplegging van de maatregel proportioneel is. Het hof gaat om die reden niet over tot oplegging van de maatregel.

Beslag

Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven zakmes is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen. Het behoort aan verdachte toe en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Het voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 5.554,59, bestaande uit € 554,59 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarnaast is de vordering niet betwist door de verdediging. Zowel de gevorderde materiële als de immateriële schade komen het hof niet onredelijk, ongegrond of onrechtmatig voor, zodat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaaltdat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
4 (vier) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de
tijddie de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van het arrest onderworpen is geweest aan de dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden (van 20 februari 2023 tot en met 14 februari 2025) bij de uitvoering van de opnieuw opgelegde bijzondere voorwaarden
in mindering zal worden gebracht op de bepaalde proeftijd van 4 (vier) jaren.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

  • dat de veroordeelde zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal hiervoor contact met veroordeelde opnemen;
  • dat de veroordeelde opgenomen blijft in kliniek [kliniek] of zich laat opnemen in een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Een eventuele nieuwe opname start in overleg met betrokken partijen. De opname duurt in totaal maximaal achttien maanden of zoveel korter als de reclassering, in overleg met zijn behandelaren, dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • dat de veroordeelde zich laat behandelen, in het kader van de nazorg, door GGZ- [kliniek] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • dat de veroordeelde meewerkt aan ambulante woonbegeleiding door een daarvoor gespecialiseerde instelling, te bepalen door de reclasseringsinstelling en voor zover de reclassering dat wenselijk vindt. De begeleiding start na aanmelding. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Veroordeelde geeft inzage in zijn dagelijkse bezigheden, zijn financiën en zijn sociale netwerk;
  • dat de veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • dat de veroordeelde geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • dat de veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
Geeft opdrachtaan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn tevens dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van 4 (vier) jaren:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Beveeltdat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveeltde
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Zakmes.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.554,59 (vijfduizend vijfhonderdvierenvijftig euro en negenenvijftig cent), bestaande uit € 554,59 (vijfhonderdvierenvijftig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 januari 2022 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeeltde verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legtaan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.554,59 (vijfduizend vijfhonderdvierenvijftig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit
€ 554,59 (vijfhonderdvierenvijftig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag der voldoening.
Bepaaltde duur van de gijzeling op ten hoogste 62 (tweeënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaaltdat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. R. Godthelp, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Dijkman, griffier,
en op 14 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.