ECLI:NL:GHARL:2025:771

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
23/2565
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges voor aanvraag vooroverleg gemeente Soest

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, die op 21 juli 2023 een beroep ongegrond verklaarde tegen de legesnota van de heffingsambtenaar van de gemeente Soest. De legesnota, gedateerd 5 februari 2021, betrof een bedrag van € 500 voor de aanvraag van een vooroverleg. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze legesnota, maar de heffingsambtenaar handhaafde de nota. De Rechtbank oordeelde dat de leges terecht waren opgelegd, maar kende wel een vergoeding toe voor immateriële schade en proceskosten aan belanghebbende.

Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de leges onterecht waren opgelegd, omdat het vooroverleg vier en een half jaar te laat was uitgevoerd. De heffingsambtenaar stelde echter dat de leges verschuldigd waren op het moment van in behandeling nemen van de aanvraag, wat in dit geval was gebeurd. Tijdens de zitting op 13 augustus 2024 werd besloten om de zaak aan te houden voor drie maanden om het vooroverleg af te ronden. Uiteindelijk werd het vooroverleg op 11 november 2024 afgerond.

Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht de leges had opgelegd, omdat de aanvraag voor het vooroverleg in behandeling was genomen. Het Hof betreurde de lange duur van het vooroverleg, maar oordeelde dat de voorwaarden die belanghebbende stelde niet konden worden verbonden aan de legesheffing. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen vergoeding voor griffierecht of proceskosten toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2565
uitspraakdatum: 11 februari 2025
Uitspraak van de negende enkelvoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 21 juli 2023, nummer AWB 23/180, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Soest(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende bij legesnota met dagtekening 5 februari 2021 leges in rekening gebracht van € 500 in verband met de aanvraag van een vooroverleg.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de legesnota gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade, een proceskostenvergoeding en het door belanghebbende betaalde griffierecht.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] .
1.7.
Ter zitting van het Hof is afgesproken met partijen om de zaak voor drie maanden aan te houden, zodat het vooroverleg alsnog kan plaatsvinden. Verder is afgesproken dat partijen na het verstrijken van deze drie maanden, het Hof informeren over de stand van zaken.
1.8.
De griffier van het Hof heeft partijen per bericht van 21 november 2024 verzocht om het Hof uiterlijk 30 november 2024 te informeren over de stand van zaken.
1.9.
Belanghebbende heeft op 21 november 2024 een reactie ingediend. Belanghebbende heeft het Hof geïnformeerd dat het vooroverleg is afgerond met een positief advies, maar dat naar aanleiding van de financiële consequenties die belanghebbende heeft ervaren door de vertraging van het vooroverleg, bij hem alsnog een aantal vragen leven. Deze vragen heeft hij op 12 november 2024 per mail aan de heffingsambtenaar gesteld, maar op het moment dat belanghebbende deze reactie instuurde heeft hij daarop nog geen reactie ontvangen. Om die reden wenst belanghebbende een uitspraak die kan volgen zonder nadere mondelinge behandeling.
1.10.
De heffingsambtenaar heeft op 21 november 2024 een reactie ingediend inhoudende stukken die aantonen dat het vooroverleg is afgehandeld en het verzoek om uitspraak te doen zonder nadere mondelinge behandeling.
1.11.
De griffier van het Hof heeft partijen per bericht van 21 november 2024 geïnformeerd dat het Hof voornemens is uitspraak te doen zonder nadere mondelinge behandeling en indien partijen wel een zitting wensen zij dat binnen twee weken aan het Hof kenbaar moeten maken.
1.12.
Belanghebbende heeft op 26 november 2024 een nader stuk ingediend. Dit stuk is van soortgelijke strekking als de reactie genoemd onder 1.10.
1.13.
Omdat geen van beide partijen heeft verzocht om een zitting, heeft het Hof het onderzoek vervolgens gesloten.
1.14.
Belanghebbende heeft op 17 december 2024 een nader stuk ingediend. Dit stuk omvat de vragen die belanghebbende aan de heffingsambtenaar heeft gesteld en de reactie van de heffingsambtenaar daarop. Het Hof ziet in dit stuk geen aanleiding het vooronderzoek te heropenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 8 januari 2020 heeft belanghebbende een aanvraag vooroverleg ingediend voor de verbouwing van de [adres] te [woonplaats] . De aanvraag is voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Soest (hierna: de Commissie).
2.2.
Op 21 februari 2020 heeft de commissiebehandeling plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze behandeling heeft belanghebbende op 11 maart 2020 aanvullende informatie verstrekt aan de Commissie.
2.3.
Op 17 maart 2020 heeft de juridisch medewerker vergunningen van de gemeente Soest per mail de ontvangst van de aanvullende informatie bevestigd. Daarbij heeft de desbetreffende medewerker vermeld dat in verband met COVID-19 niet duidelijk is wanneer de Commissie het plan van belanghebbende in behandeling neemt.
2.4.
Belanghebbende heeft op 31 maart 2020 naar voornoemde medewerker van de gemeente Soest een mail gestuurd waarin hij onder meer aangeeft begrip te hebben voor de vertraging, maar dat hij zelf ook graag begrip krijgt van de gemeente dat de vertraging grote financiële consequenties voor hem met zich meebrengt. Verder vermeldt belanghebbende dat hij aanneemt dat de gemeente ermee kan leven als de aannemer zijn werkzaamheden voortzet, zodat belanghebbende eind mei kan verhuizen.
2.5.
De heffingsambtenaar heeft de legesnota, met dagtekening 5 februari 2021, aan belanghebbende in rekening gebracht in verband met het in behandeling nemen van de aanvraag van het vooroverleg.
2.6.
Belanghebbende heeft naar aanleiding van de legesnota op 7 februari 2021 een brief gestuurd naar de heffingsambtenaar waarin belanghebbende de gang van zaken heeft opgenomen en een aantal vragen heeft gesteld. Daarnaast heeft belanghebbende in deze brief verzocht om een gesprek met de gemeente.
2.7.
Een medewerker belastingen van de gemeente Soest heeft op 26 februari 2021 de ontvangst van de brief van belanghebbende van 7 februari 2021 bevestigd. Daarbij heeft de desbetreffende medewerker vermeld voornoemde brief naar de betrokken personen te sturen.
2.8.
Belanghebbende heeft op 12 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de legesnota.
2.9.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 2 december 2022 de legesnota gehandhaafd.
2.10.
De heffingsambtenaar heeft op 6 november 2021 een betalingsherinnering gestuurd aan belanghebbende met betrekking tot voldoening van de legesnota.
2.11.
Op 11 november 2024 is het vooroverleg afgerond.

3.Geschil

In geschil is of de aanslag leges terecht aan belanghebbende is opgelegd. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Legesverordening 2020 van de gemeente Soest luidt onder meer:
“Artikel 2 Aard van de belasting en belastbaar feit
1. Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor:
a. Het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
(…)
Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven
1. De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel. (…)”
4.2.
De Tarieventabel, behorende bij de Legesverordening 2020 van de gemeente Soest luidt onder meer:
“Titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) (…)
Hoofdstuk 2 Vooroverleg/beoordeling conceptaanvraag
2.2
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:
2.2.1
om vooroverleg in verband met het verkrijgen van een indicatie of een voorgenomen project in het kader van de Wabo vergunbaar is € 500,00 (…)”
4.3.
Belanghebbende stelt dat de aanslag leges onterecht is opgelegd, aangezien de dienst, te weten het vooroverleg, vier en half jaar te laat is uitgevoerd. Daarbij voert belanghebbende aan dat dit te wijten is aan de heffingsambtenaar, althans aan de gemeente en niet aan hem. De heffingsambtenaar, althans de gemeente heeft immers na meerdere verzoeken van belanghebbende nagelaten een eindoordeel te geven. Enkel indien de heffingsambtenaar de legesverordening van 2020 hanteert bij de legesheffing voor de door belanghebbende nog aan te vragen omgevingsvergunning, de heffingsambtenaar de legesheffing van het vooroverleg verrekent met de legesheffing voor de omgevingsvergunning en de heffingsambtenaar de proceskosten vergoedt voor de door belanghebbende in rechte gemaakte kosten, is belanghebbende van mening dat leges verschuldigd zijn.
4.4.
De heffingsambtenaar stelt dat de aanslag leges terecht is opgelegd, omdat het in behandeling nemen van het verzoek tot vooroverleg is geschied. Leges zijn immers verschuldigd op het moment van in behandeling nemen van de aanvraag, zie artikel 2.2.1 van de Legesverordening 2020, aldus de heffingsambtenaar.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat op 8 januari 2020 een aanvraag voor een vooroverleg is gedaan door belanghebbende. Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat deze aanvraag in behandeling is genomen. Volgens beide partijen is het vooroverleg immers, op 11 november 2024, afgerond.
4.6.
Op grond van artikel 229 van de Gemeentewet kunnen gemeenten rechten heffen voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. De gemeente Soest heeft voor het jaar 2020 de Legesverordening 2020 vastgesteld en gepubliceerd. Op grond van bijlage 1, artikel 2.2.1 van die Legesverordening 2020, bedraagt de leges € 500 voor het in behandeling nemen van een aanvraag om vooroverleg.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag leges aan belanghebbende heeft opgelegd. Op grond van de legesverordening is leges verschuldigd indien een aanvraag om vooroverleg in behandeling is genomen. Het ‘in behandeling nemen’ staat dus centraal. Nu het vooroverleg is afgerond kan het Hof niet anders oordelen dan dat de aanvraag van belanghebbende in behandeling is genomen en dat dus leges verschuldigd is.
4.8.
Het Hof betreurt dat het vier en half jaar heeft geduurd voordat het vooroverleg is afgerond. Het Hof begrijpt dan ook de frustratie van belanghebbende. De door belanghebbende gestelde voorwaarden zoals opgenomen onder 4.3, zijn echter geen voorwaarden die op grond van de wettelijke bepalingen verbonden kunnen worden aan het verschuldigd zijn van leges. Het Hof kan daarover dan ook geen oordeel geven in deze procedure, die uitsluitend gaat over de heffing van leges.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, in tegenwoordigheid van A. Tax als griffier.
De beslissing is op 11 februari 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
A. Tax J. van de Merwe
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.