ECLI:NL:GHARL:2025:7571

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
200.354.938/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling en regie bij gecertificeerde instelling in een complexe gezinszaak met internationale aspecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn drie minderjarige kinderen. De vader, die in Nederland als ongewenst vreemdeling is verklaard, woont in het buitenland en heeft verzocht om wijziging van de omgangsregeling die door de rechtbank Noord-Nederland was vastgesteld. De moeder van de kinderen, die met hen in Nederland woont, heeft de kinderen zonder toestemming van de vader naar Nederland gebracht. De kinderen hebben te maken gehad met ernstige signalen van huiselijk geweld en hebben psychologische hulp nodig. Het hof heeft vastgesteld dat er op dit moment geen omgangsregeling meer loopt en dat de GI (gecertificeerde instelling) de regie moet hebben over het opstarten en uitbreiden van de omgangsregeling. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de omgangsregeling voor de duur van de ondertoezichtstelling bij de GI ligt. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die momenteel in een kwetsbare situatie verkeren. Het hof heeft benadrukt dat er geen onbegeleide omgang kan plaatsvinden totdat er meer duidelijkheid is over de veiligheid en het welzijn van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.354.938/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 198374)
beschikking van 20 november 2025
in de zaak van
[verzoeker](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
thans zonder advocaat, voormalig advocaat: mr. J.O. Hovinga te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling,
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
gevestigd te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[naam1](de moeder),
die woont op een bij het hof bekend adres.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 februari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 11 mei 2025;
- een brief van de raad van 12 juni 2025, waarin de raad laat weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn;
- een journaalbericht namens de vader van 4 juli 2025 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 18 augustus 2025 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 27 augustus 2025 met bijlage(n);
- een journaalbericht van de voormalige advocaat van de vader van 23 september 2025, waarin hij meldt dat hij zich onttrekt als advocaat van de vader.
2.2
[de minderjarige1] is uitgenodigd om aan het hof te vertellen wat hij vindt van een omgangsregeling met zijn vader. Hij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling is op 28 augustus 2025 aangevangen. Daarbij waren aanwezig: namens de vader mr. Hovinga, twee vertegenwoordigers namens de GI en de moeder. De behandeling is daarna aangehouden.
2.4
De mondelinge behandeling is op 7 oktober 2025 voortgezet. Verschenen zijn:
de vader middels een videoverbinding, drie vertegenwoordigers van de GI en de moeder.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van drie minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige1] geboren op [geboortedatum1] in [plaats1] ;
  • [de minderjarige2] , geboren op [geboortedatum2] in [plaats1] ;
  • [de minderjarige3] , geboren op [geboortedatum3] in [plaats1] .
3.2
De vader heeft de [nationaliteit1] nationaliteit. Hij is in Nederland in 2016 tot ongewenst vreemdeling verklaard vanwege onder meer veroordelingen voor geweldsmisdrijven en woont in [land1] .
De moeder heeft de [nationaliteit2] nationaliteit.
De kinderen hebben eveneens de [nationaliteit2] nationaliteit.
3.3
De ouders hebben [in] 2017 een wettelijke verklaring van samenwoning in [land1] afgelegd. De moeder is [in] 2022 met de drie kinderen naar Nederland vertrokken. Sindsdien wonen zij in Nederland .
3.4
[in] 2022 heeft de Familie- en Jeugdrechtbank van de rechtbank van eerste aanleg [land1] (hierna: de familierechtbank [land1] ), het ouderlijk gezag over de kinderen voorlopig aan de ouders gezamenlijk toegekend en het hoofdverblijf van de kinderen voorlopig bij de moeder bepaald. De rechtbank heeft de neutrale bezoekruimte van ‘ [naam2] ’ in [plaats2] aangesteld om contacten tussen de vader en de kinderen op te starten.
3.5
Bij vonnis van 7 december 2023 heeft de familierechtbank [land1] het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] aan de moeder toegekend. Het hoofdverblijf van de kinderen is bij de moeder vastgesteld en bepaald is dat zij op haar adres zullen worden ingeschreven. De rechtbank heeft daarnaast bepaald – samengevat – dat de contacten tussen de vader en de kinderen verder via de neutrale bezoekruimte van ‘ [naam2] ’ in [plaats2] verlopen en dat er twee videobelmomenten per week zullen plaatsvinden bij voorkeur onder begeleiding van en in samenspraak met de hulpverlenende instanties in Nederland.
3.6
Er hebben in 2023 drie begeleide contactmomenten tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden in ‘ [naam2] ’ in [plaats2] , in juni, augustus en oktober. Na oktober 2023 heeft de moeder geen uitvoering meer gegeven aan de contactregeling. Dit heeft geleid tot een veroordeling van de moeder door de rechtbank van eerste aanleg [plaats2] , afdeling [plaats2] , op 8 mei 2024 tot een gevangenisstraf van vier maanden (met uitstel van tenuitvoerlegging voor een termijn van drie jaar), een geldboete van € 800,- en tot het betalen van een schadevergoeding aan de vader van € 1.500,- en de proceskosten.
3.7
Op 27 juni 2024 heeft de familierechtbank [land1] op verzoek van de vader een vakantieregeling voor de kinderen tijdens de zomervakantie van 2024 vastgesteld, in die zin dat de kinderen gedurende drie periodes [in] 2024 een aantal dagen aaneengesloten bij de vader in [land1] zullen verblijven.
3.8
Bij vonnis van 21 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de tenuitvoerlegging van het vonnis van de familierechtbank [land1] van 27 juni 2024 ten aanzien van de (zomer)vakantieregeling geschorst
.
3.9
Op 4 oktober 2024 heeft de [nationaliteit3] advocaat van de moeder de familierechtbank [land1] laten weten dat de ouders tot een akkoord zijn gekomen. De ouders zijn onder meer overeengekomen dat de kinderen in de herfstvakantie [in] 2024, in de kerstvakantie [in] 2025 en in de voorjaarsvakantie [in] 2025 bij de vader verblijven. Daaraan is de voorwaarde gekoppeld dat de ouders een veiligheidsplan ondertekenen. Verder hebben de ouders afgesproken dat de kinderen steeds zullen worden opgehaald en teruggebracht bij de moeder door de broer van de vader. De belmomenten, zoals bepaald in het tussenvonnis van 7 december 2023, zullen worden voortgezet, maar met afbouw van de begeleiding. Deze afspraken zijn opgenomen in het vonnis van de familierechtbank [land1] van 7 november 2024 en het door de ouders ondertekende veiligheidsplan is als bijlage aangehecht.
3.1
Op 24 oktober 2024 heeft de rechtbank Noord-Nederland de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. Op 25 oktober 2024 heeft de GI de kinderrechter verzocht met spoed de omgang tussen de vader en de kinderen op te schorten voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft dit verzoek in de spoedbeschikking van 25 oktober 2024 toegewezen voor de duur van vier weken.
3.11
Bij beschikking van 19 november 2024 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, beslist dat de voorlopige ondertoezichtstelling op goede gronden is uitgesproken. Bij afzonderlijke beschikking van 19 november 2024 heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging van de tussenvonnissen van 22 december 2022 en 7 december 2023 van de familierechtbank [land1] voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling geschorst ten aanzien van de (voorlopige) contact/omgangsregeling tussen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en de vader en bepaald dat de regie voor de omgang tussen de kinderen en de vader wat betreft de eventuele mogelijke opstart en uitbreiding van de omgangsregeling, de locatie, frequentie, duur en de eventuele begeleiding bij de GI ligt.
3.12
Bij beschikking van 14 januari 2025 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (definitief) onder toezicht gesteld van de GI tot 14 januari 2026.

4.De omvang van het geschil

4.1
De GI heeft op 17 januari 2025 een verzoekschrift ingediend tot het vaststellen of wijzigen van de omgangsregeling op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en verzocht de omgang op te schorten voor de duur van de ondertoezichtstelling en de regie over het eventuele mogelijke opstarten en uitbreiden van de omgang, de locatie, frequentie, duur en eventuele begeleiding bij de GI neer te leggen.
4.2
Bij de bestreden beschikking van 12 februari 2025 heeft de rechtbank voor de duur van de ondertoezichtstelling de tenuitvoerlegging van de tussenvonnissen van 22 december 2022 en 7 december 2023 van de familierechtbank [land1] geschorst ten aanzien van de (voorlopige) contact/omgangsregeling tussen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en de vader en bepaald dat de regie voor de omgang tussen de kinderen en de vader wat betreft de eventuele mogelijke opstart en uitbreiding van de omgangsregeling, de locatie, frequentie, duur en de eventuele begeleiding bij de GI ligt.
4.3
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van die beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Hij verzoekt de beschikking te vernietigen en – naar het hof begrijpt – opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek af te wijzen.
4.4
De GI heeft verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De rechtsmacht (de bevoegdheid van het hof)
5.1
Deze zaak heeft internationale aspecten. De vader heeft de [nationaliteit1] nationaliteit en woont in [land1] . De moeder en de kinderen hebben de [nationaliteit2] nationaliteit en wonen samen in Nederland. Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter.
5.2
Op grond van de hoofdregel van artikel 7 van Verordening (EU) 2019/1111 van
25 juni 2019 (Brussel II-ter) zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar een kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Het hof zal daarom moeten beoordelen in welke lidstaat de kinderen hun gewone verblijfplaats hadden op het moment dat de procedure is begonnen. Dat is op het moment dat de GI het verzoekschrift tot het vaststellen of wijzigen van de omgangsregeling heeft ingediend bij de rechtbank, te weten op 17 januari 2025. De kinderen hadden op dat moment en hebben nu nog steeds hun gewone verblijfplaats in Nederland. Daarom is de Nederlandse rechter bevoegd.
5.3
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast op het verzoek van de GI. Omdat daartegen geen grief is gericht, zal het hof ook Nederlands recht toepassen.
Het wettelijk toetsingskader (wat staat er in de wet)
5.4
De kinderrechter kan op basis van artikel 1:265g lid 1 BW op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
De toepassing van het wettelijk toetsingskader in deze zaak
5.5
Het hof stelt in de eerste plaats vast dat er op dit moment geen omgangsregeling meer loopt die meebrengt dat de vader en de kinderen elkaar fysiek ontmoeten. De laatste beslissing waarbij een dergelijke omgangsregeling is vastgesteld, is van 7 november 2024 van de familierechtbank [land1] . Hierin zijn de afspraken tussen partijen vastgelegd over de omgang tijdens de herfstvakantie van 2024, de daaropvolgende kerstvakantie en de voorjaarsvakantie van 2025.
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking de schorsing van de omgangsregeling toegespitst op de tenuitvoerlegging van de tussenvonnissen van 22 december 2022 en 7 december 2023. Kennelijk was de kinderrechter toen nog niet op de hoogte van het latere vonnis van de familierechtbank [land1] van 7 november 2024, omdat het voor de hand had gelegen dat de kinderrechter de schorsing dan op de tenuitvoerlegging van dat vonnis had gegrond. De daarin opgenomen omgangsregeling komt immers in de plaats van de (voorlopige) omgangsregelingen in de tussenvonnissen.
In een zaak als deze, waarin een omgangsregeling aan de orde is en het belang van de kinderen voorop staat, dient een beslissing te berusten op de relevante omstandigheden ten tijde van de uitspraak. Het hof dient daarom ook dit laatste vonnis van 7 november 2024 in de beoordeling te betrekken. Het hof stelt vast dat de vakanties waarop de omgangsregeling in het vonnis van 7 november 2024 ziet al hebben plaatsgevonden. Namens de GI is ter zitting verklaard dat het verzoek om de omgangsregeling op te schorten voor de duur van de ondertoezichtstelling niet meer aan de orde is, omdat de bedoelde vakanties inmiddels voorbij zijn. Omdat de GI geen belang meer heeft bij toewijzing van dit verzoek zal het hof het verzoek van de GI in zoverre afwijzen.
5.6
Het hof moet vervolgens beslissen over het verzoek van de GI om de regie voor het opstarten en uitbreiden van de omgangsregeling, de locatie, frequentie, duur en eventuele begeleiding van de omgang, bij haar neer te leggen. Het hof zal dit verzoek toewijzen op grond van het volgende.
5.7
De kinderen hebben in hun jonge leven al veel meegemaakt. In het gezin met de vader waren spanningen, strijd en onenigheid tussen de ouders. Daarnaast waren er ernstige signalen van huiselijk geweld, wat door de vader wordt ontkend. Verder zijn de kinderen, zonder medeweten en toestemming van de vader, plotseling met de moeder naar Nederland vertrokken. De oudste kinderen kampen met traumagerelateerde klachten als gevolg van de thuissituatie bij de ouders in [land1] . Zij doen uitlatingen bij de hulpverlening over die thuissituatie en de gebeurtenissen van destijds. Zij hebben last van angsten en boosheid, zijn druk en emotioneel en hebben nachtmerries. Bij [de minderjarige3] is een ontwikkelingsstoornis vastgesteld. Voor [de minderjarige1] is traumatherapie ingezet en voor [de minderjarige2] speltherapie. Het gedrag van met name [de minderjarige1] is zo zorgelijk, dat hij inmiddels door de week op een zorgboerderij verblijft, waar hij dan ook de nachten doorbrengt. Hij was thuis in de dynamiek met de andere kinderen voor de moeder niet meer te handhaven en de veiligheid van de kinderen en de moeder waren in het geding. Bovendien begon [de minderjarige2] inmiddels het gedrag van [de minderjarige1] over te nemen.
5.8
Het hof heeft oog voor de belangen van de vader om tot contactherstel met de kinderen te komen. Het hof moet echter een beslissing nemen die in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De GI heeft aangevoerd dat er een ernstig risico op fysieke of psychologische schade bij de kinderen is wanneer er nu onbegeleide omgang bij de vader thuis en/of (elders) in [land1] zou plaatsvinden, waarbij de kinderen in de laatste afspraken ook nog eens opgehaald en gebracht zouden worden door een oom die de kinderen nauwelijks kennen. De GI heeft gewezen op de zorgelijke kindsignalen die de kinderen laten zien, maar ook op de veiligheidsrisico’s in het geval van een onbegeleide omgangsregeling in [land1] . De kinderen moeten zich eerst kunnen ontwikkelen in een veilige situatie. Daarvoor zijn een stabiele thuissituatie bij de moeder, hulp voor de kinderen en behandeling voor de dingen die ze hebben meegemaakt van belang. Uitgangspunt voor de GI is dat de vader omgang heeft met de kinderen, maar zij wil onderzoeken welke vorm van omgang in het belang van de kinderen is.
5.9
Omdat de hulpverlening in de gezinssituatie bij de moeder op dit moment onvoldoende is en het stressniveau hoog, is de moeder gemotiveerd voor een gezinsopname bij [naam3] . De opname vindt volgens de moeder plaats vanaf [datum] 2025 voor de duur van drie maanden. Onderdeel van de hulpverlening bij [datum] is, zo is namens de GI verklaard, het krijgen van zicht op de kinderen en hun mogelijkheden tot contactherstel. Het is op dit moment nog onvoldoende duidelijk waar de zorgelijke gedragingen en uitlatingen van de kinderen vandaan komen. Het is daarbij niet helpend dat de ouders een verschillende lezing hebben over wat er in het verleden is gebeurd. De GI ervaart bovendien onvoldoende medewerking van de vader, enerzijds omdat verzochte informatie laat of niet wordt ontvangen, anderzijds omdat de vader wisselend afhoudend is in het contact. Inmiddels heeft er wel een huisbezoek bij de vader plaatsgevonden. Tijdens het traject bij [naam3] zal onderzocht worden wat het effect op de kinderen is van herstel van het contact met de vader en welke vorm van contact het meest in het belang van de kinderen is. Hierover zal dan een advies gegeven kunnen worden.
5.1
Gelet op de ernstige zorgen over de kinderen en op de omstandigheden dat de gezinsopname bij [naam3] nog moet plaatsvinden en dat er onvoldoende zicht is op waar de gedragingen van de kinderen vandaan komen, is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat er op dit moment geen (fysieke) omgang is met de vader. Daar komt nog bij dat de kinderen al drie jaar niet meer bij de vader wonen en hem sindsdien slechts drie keer onder begeleiding hebben gezien, waarbij de laatste keer alweer twee jaar geleden is geweest. Pas als er voldoende zicht is op de herkomst van de problemen van de kinderen, kan daarop passende hulpverlening worden ingezet. Dan kan ook pas worden toegewerkt naar een eventueel herstel van het contact. Daarbij is het van belang dat gemonitord wordt hoe de kinderen reageren op dit contact, zodat uiteindelijk geadviseerd kan worden welk contact het meest in het belang van de kinderen is.
5.11
Complicerende factoren daarbij zijn nog de fysieke afstand tussen de ouders, dat de vader in Nederland tot ongewenst vreemdeling is verklaard wegens verschillende strafrechtelijke veroordelingen en dat er nog een straf uitstaat die door hem moet worden uitgezeten als de vader het land zou binnentreden. Overigens heeft de vader aangeboden naar [land2] te komen om de reistijd voor de omgang te verkorten. Op dit moment is er, gelet op wat hiervoor is overwogen, echter geen ruimte voor omgang, zeker niet onbegeleid. Het veiligheidsplan dat partijen hebben ondertekend voor de uitvoering van de omgang tijdens de vakanties, biedt hiervoor ook volstrekt onvoldoende waarborgen. Er is in de huidige situatie ten minste toezicht van hulpverleners vereist. Daar voorziet het plan niet in. Bovendien acht het hof de wijze waarop het vervoer is geregeld (via een oom van vaderszijde) niet in het belang van de kinderen. Juist bij jonge kinderen is het van belang dat een hechtingsfiguur aanwezig is bij contactherstel om de emotionele veiligheid te waarborgen.
5.12
Daar komt nog bij dat er zorgen zijn over een mogelijk vertrek van de vader met de kinderen naar een ander land dan [land1] . De vader woont in [land1] , is van [nationaliteit4] afkomst en heeft de [nationaliteit1] nationaliteit. Hij heeft familie in [land3] en zijn moeder woont in [land4] . Het Gebiedsteam, dat bij de moeder en de kinderen betrokken was, heeft medio 2024 contact gezocht met het Centrum Internationale Kinderontvoering en naar aanleiding daarvan aan Veilig Thuis teruggekoppeld dat de signalen voor kinderontvoering overduidelijk zijn. Hoe reëel een mogelijk vluchtrisico op dit moment is, kan de GI niet overzien omdat er onvoldoende zicht op de situatie bij de vader is verkregen door de gebrekkige informatievoorziening door de vader en de wisselende samenwerking met de GI. De moeder heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij nog steeds via derden verneemt dat de vader de kinderen wil meenemen. Gelet op deze signalen en de onzekerheid die er nu nog is, acht het hof onbegeleide omgang ook daarom niet aan de orde totdat er beter zicht op de veiligheid bij de vader is verkregen.
5.13
Van de overeenkomst tussen partijen die is opgenomen in het vonnis van de familie- rechtbank [land1] van 7 november 2024 maakt nog onderdeel uit de belregeling, zoals vastgelegd in het tussenvonnis van 7 december 2023. In dat vonnis staat dat er twee videobelmomenten per week zullen plaatsvinden onder begeleiding van de hulpverleningsinstanties in Nederland ( [naam4] en [naam5] ). In de overeenkomst die onderdeel uitmaakt van het vonnis van 7 november 2024 staat dat de belmomenten, zoals bepaald in het tussenvonnis van 7 december 2013, zullen worden voortgezet met afbouw van de begeleiding. In december 2024 heeft de vader echter zelf besloten geen uitvoering meer te geven aan de videobelregeling. In maart 2025 heeft de GI ingezet op het opnieuw opstarten van de belregeling om zo te onderzoeken op welke wijze het contact met de kinderen vorm kon krijgen. Op 23 mei 2025 heeft vervolgens weer een videobelmoment met de kinderen plaatsgevonden. De ouders verschillen van mening over hoe dit is verlopen. De vader geeft aan dit gesprek te hebben opgenomen. De GI heeft deze opname, ondanks herhaald verzoek, echter niet van hem ontvangen, zodat er geen beoordeling kan plaatsvinden van dit gesprek. Aan de videobelmomenten zoals vastgelegd in het vonnis van de familierechtbank [land1] van 7 november 2024 wordt dan ook geen uitvoering meer gegeven.
5.14
Het voorgaande neemt niet weg dat er af en toe wel belcontact is tussen de vader en de kinderen. Als de kinderen vragen om de vader te mogen bellen omdat zij hem missen, werkt de moeder daaraan mee. Deze contacten lopen volgens de moeder en de GI goed. De gedwongen videobelmomenten gaven eerder echter reacties en spanningen bij de kinderen. Dit blijkt ook uit het verslag van [naam5] , die de vastgestelde videobelmomenten begeleidde. Het was de gezinsbehandelaar opgevallen dat de kinderen veelal onrustig waren tijdens het beeldbellen en geregeld weerstand vertoonden door van tevoren of bij binnenkomst te laten weten dat ze niet wilden bellen. Het gedwongen karakter van het bellen maakte ontspannen contact lastig. Het hof is daarom van oordeel dat er in het belang van de kinderen op dit moment ook geen vaste (video)belregeling moet gelden. Het hof zal daarom de overeengekomen en vastgelegde belregeling wijzigen in die zin dat die belregeling niet meer geldt, omdat dat in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Het hof benadrukt wel dat het in het belang van de kinderen is als het belcontact tussen de vader en de kinderen spontaan zal plaatsvinden wanneer en zo vaak de kinderen dat wensen. Dat is immers hoe er op dit moment contact tussen de vader en de kinderen is en dit lijkt voor de kinderen goed te werken. Door op deze manier door te gaan verdwijnt de vader niet uit het leven van de kinderen, maar blijft hij daarvan onderdeel uitmaken. Bovendien kan het een basis bieden van waaruit meer regelmatig telefonisch of fysiek contact zou kunnen worden opgebouwd. Het hof gaat ervan uit dat de moeder de kinderen in de gelegenheid zal blijven stellen om met hun vader te bellen als zij dat aangeven.
5.15
Concluderend overweegt het hof dat er onder de hiervoor genoemde omstandigheden geen minimale omgangsregeling of bandbreedte kan worden vastgesteld voor de omgang, omdat de zorgen over de kinderen daarvoor te groot zijn, onvoldoende duidelijk is waar deze zorgen vandaan komen, dit eerst onderzocht moet worden en daarbij moet worden gemonitord hoe de kinderen reageren op contact met de vader. Daarvoor wordt het traject bij [naam3] ingezet. De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij bereid is geen contact met de kinderen te hebben tijdens de opname bij [naam3] als het belang van de kinderen dat vraagt. Het hof vindt dit een positief uitgangspunt van waaruit naar opbouw van het contact kan worden gewerkt.
5.16
Mede gelet op de gewijzigde omstandigheden zoals hiervoor beschreven ziet het hof aanleiding de bestreden beschikking te vernietigen en de geldende omgangsregeling te wijzigen als hierna wordt vermeld.

6.De beslissing

Het hof:
6.1
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 februari 2025 en opnieuw rechtdoende:
6.2
wijzigt het vonnis van de Familie- en jeugdrechtbank van de rechtbank van eerste aanleg [land1] , van 7 november 2024 en de in de daaraan gehechte akkoordconclusie opgenomen contact- en omgangsregeling en bepaalt dat de regie ten aanzien van het opstarten en uitbreiden van de contact- en omgangsregeling, de locatie, frequentie, duur en eventuele begeleiding bij de GI ligt voor de duur van de ondertoezichtstelling;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. C. Coster en mr. E. Leentjes, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 20 november 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.