ECLI:NL:GHARL:2025:7539

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
200.354.163
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal privaatrechtelijke kwestie inzake huwelijksvermogensrecht en verdeling van onroerend goed tussen ex-echtgenoten met Mexicaanse en Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vermogensrechtelijke afwikkeling van een echtscheiding tussen een vrouw met de Mexicaanse nationaliteit en een man met de Nederlandse nationaliteit. De vrouw had eerder hoger beroep ingesteld tegen beschikkingen van de rechtbank Gelderland, die op 30 mei 2023 en 10 februari 2025 waren uitgesproken. De procedure omvatte onder andere de verdeling van een woning in Nederland en twee percelen grond in Mexico, evenals de toedeling van gebruiksvergoedingen en vergoedingsrechten. Het hof oordeelde dat het huwelijksvermogensrecht van Quintana Roo, Mexico, van toepassing was op het huwelijksregime van partijen tot 30 november 2020, waarna het Nederlandse recht van toepassing werd. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw een gebruiksvergoeding van € 225 per maand aan de man moest betalen en dat de percelen aan de vrouw waren toegedeeld tegen een waarde van € 204.580, met een verplichting tot betaling van € 102.290 aan de man. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, met enkele correcties, en bepaalde dat de vrouw € 10.475,40 aan de man moest betalen, evenals de helft van de eigenaarslasten. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.354.163/01
(zaaknummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 410038 en 414944)
beschikking van 27 november 2025
inzake
[appellante] (de vrouw)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. J.A.A. van der Weijst
en
[geïntimeerde] (de man)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. P.A.M. Verkuijlen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen de beschikkingen die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank) op 30 mei 2023 en 10 februari 2025 (laatstgenoemde hierna ook: de bestreden beschikking) tussen partijen heeft uitgesproken. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 mei 2025
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties
- de akte van de zijde van de man van 29 september 2025 naar aanleiding van het verweer in incidenteel hoger beroep met producties
- een journaalbericht van mr. Van der Weijst van 30 september 2025 met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 oktober 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen zijn [in] 2006 in [woonplaats1] getrouwd. De vrouw heeft de Mexicaanse nationaliteit en sinds 30 november 2020 ook de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit. Partijen hebben samen een (nog minderjarige) zoon. De vrouw heeft twee percelen grond in Mexico verworven (hierna: de percelen) en wel op 13 december 2010 en op 3 januari 2012. Partijen hebben in 2016 in gezamenlijk eigendom verkregen de woning, staande en gelegen in [plaats en adres] (hierna: de woning).
2.2
Het verzoek van de vrouw tot echtscheiding is op 17 oktober 2022 ingediend. Ook de man heeft de rechtbank verzocht om de echtscheiding uit te spreken en beiden hebben nevenvoorzieningen verzocht. De rechtbank heeft op 30 mei 2023 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en ook nevenvoorzieningen getroffen. De rechtbank heeft overwogen dat het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf huwelijksdatum tot aan 30 november 2020 onderworpen is aan het recht van Quintana Roo, Mexico en met ingang van 30 november 2020 aan het huwelijksvermogensrecht van Nederland.
2.3
De echtscheidingsbeschikking is op 27 juni 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de woning in Nederland gelast en onder 6.1 de verschillende stappen beschreven waarmee tot verdeling van de woning moet worden gekomen en heeft daarmee als het ware een ‘spoorboekje’ gegeven. Aan de man is een termijn van drie maanden gegund om aan te tonen dat hij de woning kan overnemen en daarna, indien de man daartoe niet in staat is, dezelfde termijn voor de vrouw om aan te tonen dat zij de woning kan overnemen. Indien geen van beiden de woning kan overnemen moet de woning worden verkocht. Ook is onder 6.3 bepaald dat de man een gebruiksvergoeding aan de vrouw moet betalen van € 225 per maand over de periode van 17 oktober 2022 tot aan de levering van de woning (aan de man of een derde).
Verder heeft de rechtbank onder 6.2 de wijze van verdeling gelast van de percelen en deze aan de vrouw toegedeeld tegen een waarde van € 204.580 onder de verplichting voor de vrouw om wegens overbedeling € 102.290 aan de man te betalen.
2.5
Dit hof heeft bij beschikking van 24 juli 2025 het verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van de beslissing onder 6.2 (percelen in Mexico) van de bestreden beschikking toegewezen, de kosten van de incidenten gecompenseerd en de overige verzoeken (schorsing van de werking van de beslissing onder 6.1 (verdeling woning) en haar verzoek tot zekerheidstelling) afgewezen.
2.6
Op 4 september 2025 is de woning in [woonplaats1] bij ‘akte verdeling en levering woning’ aan de man toegedeeld voor een waarde van € 435.000, onder toekenning aan de vrouw van een overbedelingsvergoeding van € 140.160,63. De overbedelingssom is via de notaris aan de vrouw voldaan. De vrouw is inmiddels ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Onder artikel 1.1 is in de slotzin van de akte opgenomen ‘
Voorts wordt uitdrukkelijk bepaald dat de in deze akte opgenomen afspraken de bevoegdheden, rechten en standpunten van partijen waarover bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden nog wordt geprocedeerd, niet aantasten.’
2.7
Onder artikel 3 van de akte zijn ‘overige afspraken bij de verdeling’ opgenomen. Voor zover in hoger beroep nog van belang zijn dat de volgende afspraken:

3.1 algemene verdelingsafspraken
(…)
waarde verdeelde goederen is definitief
De ex-echtgenoten aanvaarden de verdeling te hunnen bate of schade. Hierdoor kan de verdeling niet worden vernietigd of als de waarde van de verdeelde goederen voor meer dan een kwart te laag of te hoog is vastgesteld.
kwijting
De ex-echtgenoten hebben hierbij het registergoed verdeeld en hebben niets meer van elkaar te vorderen. Zij geven elkaar voor de verdeling volledige kwijting.
(…)
verdeling is definitief
De ex-echtgenoot doet afstand van de bevoegdheid vernietiging van deze verdeling te vorderen en van de (eventuele) bevoegdheid deze verdeling te ontbinden.
Daarmee is de verdeling definitief.
(…)
3.3
mededeling, medewerking verdeling, onherroepelijke volmacht
De ex-echtgenoten geven elkaar onherroepelijke volmacht om namens elkaar:
- rechtshandelingen te verrichten, mededelingen te doen en akten te ondertekenen als dat voor de levering of overname van een verdeeld goed nodig of gewenst is;
- wederpartijen te vragen om toestemming of medewerking aan deze verdeling. Als deze toestemming of medewerking niet wordt gegeven, geldt het goed tussen ex-echtgenoten toch als verdeeld.
(…)
4.4
kosten van deze akte
De kosten die bij deze akte horen, waaronder de notariskosten en de kadasterkosten, moeten worden betaald door de ex-echtgenoot aan wie het registergoed is toegedeeld.
4.5
conclusie ten behoeve van het kadaster
Door de toedeling en levering in deze akte is [geïntimeerde] , voornoemd, enig rechthebbende tot het registergoed.
SLOTVERKLARING
(…)
De zakelijke inhoud van deze akte is aan de comparanten opgegeven en toegelicht. Ook is gewezen op de gevolgen die voor (een van de) partijen uit de inhoud van deze akte voortvloeien. De comparanten hebben verklaard op volledige voorlezing van de akte geen prijs te stellen, tijdig voor het verlijden van deze akte het ontwerp van deze akte hebben ontvangen, van de inhoud van de akte te hebben kennisgenomen en met de inhoud daarvan in te stemmen,
(…).
2.8
De bedoeling van het hoger beroep van de vrouw is dat het hof oordeelt:
- dat het recht van Yucatán van toepassing is op het huwelijksregime van partijen en/of:
- dat partijen volgens artikel 75 van de Codigo de Familia para el Estado de Yucatán gehuwd zijn onder scheiding van goederen (separación de bienes) en/of:
- dat de percelen grond buiten de gemeenschap vallen en dus verdeling van het eigendom van de vrouw niet aan de orde is, subsidiair en meer subsidiair dat de percelen voor een andere waarde in aanmerking worden genomen;
- en verder dat het hof de woning aan de vrouw toedeelt, subsidiair aan haar een aanvullend bedrag van € 50.000 als compensatie toekent, de gebruiksvergoeding met ingang van 17 oktober 2022 vaststelt op € 500 en met ingang van 1 maart 2024 op € 850, althans op een hoger bedrag dan € 225.
Tot slot verzoekt de vrouw dat het hof de vergoedingsrechten van de vrouw op de man vaststelt op € 61.222,74, subsidiair op een bedrag ten titel van de door de vrouw betaalde vergoedingen aan de lasthebber van € 6.757,20, dan wel een bedrag dat het hof redelijk meent, kosten rechtens.
2.9
De man voert verweer en heeft ook hoger beroep ingesteld. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep, dan wel tot afwijzing daarvan. De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat het hof bepaalt dat, wanneer hij de vrouw moet compenseren voor de overbedeling bij toedeling van de woning aan hem, berekend op grond van de helft van de overwaarde op dat moment, de vermogensaanwas vanwege de aflossingen aan hem toekomt, door verrekening of betaling van de vrouw aan hem, ook dat de vrouw de helft van betaalde rentebedragen aan hem moet vergoeden dan wel deze tussen partijen moeten worden verrekend, hetzelfde voor wat betreft de eigenaarslasten. Verder dat het hof het aandeel van de man in de eigendom van de percelen aan de vrouw toedeelt en bepaalt dat de vrouw de man voor onderbedeling compenseert, en indien het hof meent dat percelen privéeigendom van de vrouw zijn, het hof bepaalt dat de man moet worden gecompenseerd door vergoeding van de helft van de waarde. Mocht het hof bepalen dat de woning aan de vrouw moet worden toegedeeld, dan onder compensatie van de helft van de overwaarde, compensatie van de door de man betaalde hypothecaire aflossingen en ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Subsidiair verzoekt de man dat het hof de wijze van verdeling gelast naar billijkheid. De man verzoekt voorts veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in hoger beroep, vermeerderd met de wettelijke rente en nakosten.
2.1
De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn incidenteel hoger beroep, dan wel tot afwijzing daarvan omdat zijn incidenteel hoger beroep ongegrond, onbewezen dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kosten rechtens.
2.11
Het hof zal beslissen dat de beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd en ook aangevuld.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

procesrechtelijk
3.1
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt de in beginsel strakke regel dat de rechter – behoudens ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij – geen acht mag slaan op grieven die pas worden aangevoerd na de door de wet daartoe aangewezen gelegenheid. Nu door partijen over en weer ondubbelzinnig toestemming is verleend voor ieders later geformuleerde grieven en de vrouw tijdens de mondelinge behandeling nog in de gelegenheid is gesteld om in het kader van hoor en wederhoor op de akte van 29 september 2025 te reageren, slaat het hof acht op ieders nader geformuleerde grieven. Datzelfde geldt voor de namens de vrouw te laat ingediende stukken, waarmee de man heeft ingestemd.
IPR: bevoegdheid en toepasselijk recht
3.2
Beide partijen hebben verzoeken gedaan die de vermogensrechtelijke afwikkeling tussen hen betreffen. Indien en voor zover deze verzoeken voortvloeien uit een huwelijksvermogensrechtstelsel dat tussen partijen geldt, is het hof op grond van artikel 1 jo. artikel 5 lid 1 van de Huwelijksvermogensverordening (Verordening EU, nr. 2016/1103) bevoegd om van deze verzoeken kennis te nemen. Gaat het om vermogensrechtelijke voorzieningen die niet uit het huwelijksvermogensregime van partijen voortvloeien, maar die wel als nevenvoorziening in de zin van artikel 827 lid 1 Rv kwalificeren, dan is het hof op grond van artikel 4 lid 3 Rv bevoegd om van deze verzoeken kennis te nemen.
3.3
Om het voorgaande vast te kunnen stellen, zal eerst vastgesteld moet worden of een huwelijksvermogensstelsel tussen partijen geldt. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van welk recht op hun huwelijksvermogensregime van toepassing is. Op grond van art. 10:2 BW moet de rechter de regels van internationaal privaatrecht en het door die regels aangewezen recht ambtshalve toepassen. Om die reden zal het hof ambtshalve beoordelen door welk recht het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst, en welk huwelijksvermogensstelsel tussen partijen geldt.
3.4
Gezien de huwelijksdatum van partijen wordt de vraag naar het toepasselijk recht op hun huwelijksvermogensregime beheerst door het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 hierna ook te noemen: het HHV 1978. Uitgangspunt van het HHV 1978 is de bevoegdheid van partijen om zelf een rechtskeuze uit te brengen. Een rechtsgeldige rechtskeuze prevaleert boven de in het verdrag neergelegde objectieve verwijzingsregels (zie artikel 3 van het HHV 1978). Namens de vrouw is aangevoerd dat het verdrag niet van toepassing is, omdat de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting de Mexicaanse nationaliteit had, zij toen niet bekend was met het bestaan van het verdrag, zij niets met het verdrag te maken had en heeft, en ook toepassing mist omdat Mexico geen partij was en is bij het verdrag, het verdrag een megalomane uitstraling heeft en toepassing daarvan als een Pavlovreactie moet worden beschouwd. Het kan de vrouw allemaal niet baten: het HHV 1978 heeft nu eenmaal een universeel toepassingsgebied. Partijen verzoeken de Nederlandse rechter om de echtscheiding tussen hen uit te spreken en een beslissing te nemen op de door hen verzochte nevenvoorzieningen. Dit betekent dat de formeelrechtelijke aspecten ingevolge artikel 10:3 BW onderworpen zijn aan Nederlands recht als het recht van de aangezochte rechter (lex fori). Op een geschil dat een internationaal karakter heeft kan buitenlands recht van toepassing zijn. De materieelrechtelijke rechtsverhouding wordt beheerst door vreemd recht (lex causae).
3.5
Partijen zijn in 2006 in [woonplaats1] getrouwd zonder tevoren huwelijkse voorwaarden op te maken. Zij hebben voor noch tijdens het huwelijk een rechtskeuze uitgebracht. Ten tijde van de huwelijkssluiting had de man de Nederlandse nationaliteit en de vrouw de Mexicaanse nationaliteit. Partijen hadden dus geen gemeenschappelijk nationaliteit ten tijde van de huwelijkssluiting. De vrouw heeft vanaf 30 november 2020 (naast de Mexicaanse nationaliteit) ook de Nederlandse nationaliteit.
3.6
Indien partijen vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen en zij ook geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben, wordt hun huwelijksvermogensregime – indien aanwezig – beheerst door het interne recht van de Staat waar zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen (artikel 4 het HHV 1978). De vraag is of in deze zaak sprake is van een gemeenschappelijke eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in de zin van het HHV 1978. De ‘eerste gewone verblijfplaats’ betreft een conflictrechtelijk en feitelijk begrip. Dit eerste huwelijksdomicilie zal, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, in beginsel binnen zes maanden na huwelijkssluiting moeten zijn gevestigd, anders kan niet worden gesproken van een dergelijk domicilie.
3.7
Wat betreft de gewone verblijfplaats van partijen na het huwelijk staat het volgende vast. Partijen hebben zich na de huwelijksvoltrekking binnen zes maanden in Calderitas in de staat Quintana Roo, Mexico gevestigd. Daar hebben zij anderhalf jaar tot twee jaar met elkaar samengewoond. Zie ook de stelling van de vrouw op pagina 3 van het beroepschrift onder randnummer 2.6, slotzin ‘
Binnen twee jaar verhuisden partijen van Quintana Roo naar Yucatán (…)’Daarna hebben zij nog een paar jaar in Yucatán, Mexico gewoond.
Nu partijen een eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats na het huwelijk hadden komt het hof niet toe aan het criterium ‘
nauwst is verbonden’ van artikel 4 lid 3 van het HHV 1978 en dus is het recht van Quintana Roo, Mexico van toepassing op het huwelijksregime van partijen. Van zeer uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in r.o. 3.6 is niet gebleken.
Anders dan de vrouw stelt leidt een wijziging van wetgeving in 2010 in Quintana Roo niet tot een wijziging van het huwelijksregime waarin partijen reeds zijn gehuwd, nu die wijziging geen terugwerkende kracht heeft. Dat betekent dat ook het feit dat de aankoop van de percelen plaatsvond na de bedoelde wetswijziging niet maakt dat deze buiten de gemeenschap blijven. Tot slot heeft de vrouw, tegenover de betwisting van de man, niet aangetoond dat partijen tijdens het huwelijk (en wel in 2012) een rechtskeuze hebben uitgebracht voor een specifiek huwelijksregime. De vrouw heeft niet aangetoond dat aan de voorwaarden die voor een dergelijke keuze zijn geformuleerd in de artikelen 11 t/m 13 van het HHV 1978 is voldaan. Er is niet voldaan aan de vormvereisten (tweezijdige rechtshandeling) voor huwelijkse voorwaarden en de ondertekening door beide partijen. De vrouw heeft tegenover de betwisting van de man niet aangetoond dat aan de vormvereisten die gelden conform het burgerlijk wetboek van de staat Quintana Roo of conform het burgerlijk wetboek van de staat Yucatán is voldaan. De vrouw biedt bewijs aan. De man kan volgens haar getuigen dat hij destijds heeft ingestemd met de registratie. Het hof zal het bewijsaanbod van de vrouw passeren omdat dat aanbod relevantie mist. Zoals hiervoor is overwogen is sowieso niet aan de vormvereisten voldaan voor het uitbrengen van een rechtskeuze voor een specifiek huwelijksregime.
3.8
Het huwelijksvermogensrecht van Quintana Roo is geregeld in de wet van die staat, de Código Civil. Uit het huwelijksvermogensrecht dat gold ten tijde van het sluiten van het huwelijk volgt dat als er geen keuze wordt gemaakt voor een specifiek huwelijksgoederenregime, partijen in een gemeenschap van goederen, ‘comunidad de bienes’, huwen (artikel 719 Código Civil). In artikel 728 Código Civil staat dat de gemeenschap van goederen daarin bestaat dat bij het sluiten van het huwelijk een gemeenschap ontstaat los van de privéeigendom van partijen. De beide echtgenoten blijven eigenaar van de goederen waarvan zij voor het sluiten van het huwelijk eigenaar zijn (735 Código Civil). Ook giften, erfenissen en legaten die aan een van de beide echtgenoten toekomen/zijn vermaakt, blijven privéeigendom en vallen daarmee niet in de huwelijksgemeenschap (737 Código Civil). Als bij het vervreemden van privégoederen de opbrengst daarvan niet wordt gebruikt om een specifiek goed te werven, maar de opbrengst in de gemeenschap vloeit, kan hierdoor een vergoedingsrecht ten aanzien van de gemeenschap ontstaan (739 Código Civil). Alle goederen met uitzondering van de wettelijk uitgezonderde goederen, zoals een erfenis, vallen in de gemeenschap ongeacht aan wiens kant zij in de gemeenschap vallen (741 Código Civil). De schulden die de echtgenoten maken komen voor rekening van de gemeenschap (744 Código Civil), ongeacht door wie ze zijn aangegaan. Alle goederen worden bij beëindiging van het huwelijk geacht onderdeel uit te maken van de gemeenschap, tenzij een echtgenoot het tegengestelde aantoont (747 Código Civil). De gemeenschap wordt gedeeld bij helfte (749 Código Civil).
Gelet hierop bestaat tussen partijen een (beperkte) gemeenschap van goederen (‘comunidad de bienes’). Anders dan de vrouw stelt is door de rechtbank artikel 719 Código Civil terecht en op juiste wijze toegepast; partijen hebben geen keuze gemaakt voor een specifiek huwelijksregime en dus zijn zij in een (beperkte) gemeenschap van goederen gehuwd.
3.9
In 2014 zijn partijen naar Nederland verhuisd en vanaf 30 november 2020 (de datum waarop partijen een gemeenschappelijke nationaliteit hebben gekregen) is het Nederlandse recht op het huwelijksregime van toepassing. Dit betekent dat vanaf die datum sprake is van een Nederlandse beperkte gemeenschap van goederen.
toepasselijk recht ter zake van de onroerende zaken (goederenrechtelijke overgang)
3.1
Nu de gemeenschappelijke eigendom van de woning en de percelen voortvloeit uit het huwelijksvermogensregime van partijen bepaalt artikel 10:127 BW dat het goederenrechtelijk regime met betrekking tot de zaken wordt beheerst door het recht van de staat waar de zaken zich bevinden (lex rei sitae). Daaronder valt (onder meer) de eigendomsovergang van de woning in Nederland (vereisten aan overdracht, de wijze waarop rechten overgaan (levering), inschrijving kadaster et cetera). Op die (rechts)handelingen is Nederlands recht van toepassing. Voor de beide percelen in de stad [plaats in Mexico] (deelstaat Yucatán) zullen die handelingen aldaar moeten plaatsvinden naar het recht van Yucatán.
verzoeken die de woning betreffen (toedeling, vergoedingsrechten en gebruiksvergoeding)
toedeling
3.11
Een verzoek tot het vaststellen van een nevenvoorziening kan ingevolge artikel 827 Rv voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. De vrouw is dan ook, anders dan de man stelt, ontvankelijk in haar verzoek tot toedeling van de woning.
3.12
Het hof stelt vast dat beide partijen belang hebben bij toedeling van de woning en acht het belang van de een niet groter dan dat van de ander. De vrouw betoogt dat haar belang bij toedeling zwaarder weegt dan dat van de man omdat zij kostwinner was tijdens het huwelijk en gedurende vijf jaren alle lasten voor haar rekening heeft genomen en nadien geruime tijd de helft daarvan en dat zij als enige de verwerving en het behoud van de woning financieel mogelijk heeft gemaakt. Dat de vrouw die kosten voor haar rekening heeft genomen is naar het oordeel van het hof niet doorslaggevend. Een dergelijke (ongelijke) wijze van financiering van de kosten zou kunnen worden hersteld door middel van een terugbetalingsverplichting voor de gemeenschap, als tenminste de vrouw zou hebben aangetoond dat zij met van de gemeenschap uitgezonderd privévermogen de lasten van de woning tijdens het huwelijk heeft voldaan. Dat heeft zij niet aangetoond zodat het ervoor moet worden gehouden dat deze lasten zijn betaald met middelen uit de huwelijksgemeenschap waarin partijen zijn getrouwd. Hierbij wijst het hof op het feit dat tijdens het huwelijk genoten inkomen tot de gemeenschap van goederen behoort (zowel naar het recht van Quintana Roo als naar Nederlands recht). Wat daar verder van zij, wat de vrouw aanvoert is naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht om de bestaande toestand, de woning is inmiddels aan de man toegedeeld en geleverd, aan te tasten.
3.13
De termijn waarop de woning verdeeld moest worden is naar het oordeel van het hof niet dermate overschreden dat dit een nieuwe taxatie rechtvaardigt. De getaxeerde waarde van € 435.000 blijft dan ook gehandhaafd en daarmee ook de aan de vrouw toegedeelde overbedelingsvergoeding van € 140.160,63. Het verzoek van de vrouw om de waarde van de woning te verhogen met een bedrag van € 46.000 en aan haar € 23.000 boven op de overbedelingsvergoeding van € 140.160,63 toe te kennen wijst het hof dan ook af. Het hof zal eveneens de door de vrouw verzochte compensatie van € 50.000 afwijzen nu hiervoor een rechtsgrond ontbreekt.
vergoedingsrechten
3.14
De vrouw is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat zij onvoldoende heeft aangetoond dat zij met privévermogen op de hypotheekschuld heeft afgelost. De vrouw stelt dat zij altijd de kostwinner is geweest en dat de man niet gewerkt heeft, althans pas laat tijdens het huwelijk gaan werken. De hypotheek is met € 64.706,25 afgenomen en wel van € 221.850 tot € 157.143,75. De vrouw maakt aanspraak op vergoeding van dat bedrag door de man, te vermeerderen met wettelijke rente. Subsidiair beroept zij zich op redelijkheid en billijkheid omdat, naar haar zeggen, de man anders ongerechtvaardigd wordt verrijkt. De man voert verweer.
3.15
Het hof wijst dit verzoek af. De vrouw wil een vergoeding voor de lasten die zij voor haar rekening heeft genomen in een periode waarin partijen nog met elkaar getrouwd waren en er nog geen verzoek tot echtscheiding aanhangig was. Net als hiervoor onder 3.12 overwogen geldt dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij met privévermogen genoemde lasten van de woning heeft voldaan, zodat het ervoor moet worden gehouden dat deze lasten zijn betaald met middelen uit de huwelijksgemeenschap waarin partijen zijn getrouwd. Hierbij wijst het hof, net als hiervoor onder 3.12 is overwogen, op het feit dat tijdens het huwelijk genoten inkomen tot de gemeenschap van goederen behoort (zowel naar het recht van Quintana Roo als naar Nederlands recht). Dat betekent dat er geen vergoedingsrecht voor de vrouw is ontstaan.
3.16
De man vordert dat de vrouw aan hem de helft van de rente, aflossingen en eigenaarslasten van de gezamenlijke woning moet vergoeden die hij heeft voldaan in de periode dat hij alleen in de woning verbleef tot het moment van verdeling. De vrouw voert verweer.
3.17
Ten aanzien van de rente wijst het hof de vordering van de man af. Hoewel de rente van de hypothecaire geldlening een gemeenschapsschuld betreft die normaal gesproken voor rekening van beide partijen dient te komen, oordeelt het hof dat de man hier alleen draagplichtig voor is, nu hij het uitsluitend gebruik gehad heeft van de woning.
3.18
Ten aanzien van de aflossingen oordeelt het hof als volgt. Tussen partijen staat vast dat de aflossingen in de periode 17 oktober 2022 (datum ontbinding van de huwelijksgemeenschap) tot en met 4 september 2025 (datum verdeling) door de man uit zijn privévermogen zijn voldaan. Hierdoor is er een vergoedingsrecht ontstaan van de man op de (ontbonden) gemeenschap ter grootte van de gedane aflossingen € 20.950,80 (34 x € 616,25 per maand). Dit bedrag zal daarom nog tussen partijen moeten worden verrekend.
3.19
Ten aanzien van de eigenaarslasten oordeelt het hof dat deze door partijen ieder voor de helft moeten worden voldaan. Artikel 3:172 BW ziet op uitgaven ten behoeve van een gemeenschappelijk goed. Hieruit volgt dat de vrouw als mede-eigenaar de helft van de eigenaarslasten moet betalen.
gebruiksvergoeding
3.2
De vrouw klaagt dat de rechtbank de gebruiksvergoeding op een te laag bedrag heeft vastgesteld. De vrouw kan zich niet vinden in de door de rechtbank gehanteerde uitgangspunten en berekening en verzoekt het hof het bedrag opnieuw vast te stellen en wel gebaseerd op de op 12 maart 2025 door [makelaar] getaxeerde waarde van € 435.000 en een hypotheekstand per 22 april 2025 van € 157.143,75. De man voert verweer.
3.21
Het hof neemt na eigen onderzoek de overwegingen van de rechtbank onder 5.27 en 5.28 over en maakt deze tot de zijne. De rechtbank heeft de gebruiksvergoeding terecht vastgesteld met ingang van de dag waarop de huwelijksgemeenschap is ontbonden (17 oktober 2022) en is daarbij uitgegaan van de minimale waarde van de woning van € 380.000 en van de door de vrouw berekende hypotheekstand per 1 juni 2023 van € 163.848. De rechtbank is dus uitgegaan van een overwaarde van € 216.152 en de helft daarvan is € 108.076. Verder heeft de rechtbank gerekend met een percentage van 2,5 en dat gebaseerd op de huidige economische omstandigheden en de gebruiksvergoeding berekend op afgerond € 225 per maand. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank de gebruiksvergoeding in redelijkheid en aan de hand van de juiste uitgangspunten vastgesteld. Dit betekent dat geen recht bestaat op een hogere gebruiksvergoeding. De beslissing van de rechtbank blijft in stand.
de percelen (bevoegdheid, waarde en vergoeding van gemaakte kosten)
3.22
De vrouw stelt dat de man ten tijde van de verwerving van de percelen geen inkomen uit arbeid genoot. De man werkte niet en hij had ook geen vermogen en dus zijn de percelen verworven met haar privévermogen, aldus de vrouw. Zij voert daartoe aan dat de overweging van de rechtbank dat onvoldoende is aangetoond dat de percelen met privévermogen van de vrouw zijn verkregen niet begrijpelijk is, althans dat de rechtbank een verkeerde maatstaf aanlegt nu de vrouw in eerste aanleg stelde dat de man geen inkomsten en/of vermogen had. Subsidiair geldt dat de rechtbank ten onrechte de waarde van de twee percelen in aanmerking neemt op basis van een rapport van Avalox, zonder de vrouw in staat te stellen op dat stuk te reageren. Nadien heeft de vrouw nog gesteld dat het hof niet bevoegd is om over de percelen te oordelen. Zij verwijst naar het arrest van het hof Den Haag van 16 april 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:696, r.o. 5.22. De man voert verweer.
3.23
Omdat het hof van oordeel is dat het recht van de deelstaat Quintana Roo van toepassing is (zie r.o. 3.7), is het door de vrouw aangehaalde arrest van het hof Den Haag van 16 april 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:696, op onderhavige zaak niet van toepassing. Het geschil van partijen kwalificeert namelijk als een huwelijksvermogensrechtelijke kwestie. Dat is anders in de zaak van het door de vrouw aangehaalde arrest. In de betreffende zaak waren partijen gehuwd met scheiding van vermogens en behoorde het perceel in Spanje partijen gemeenschappelijk toe ingevolge het algemene vermogensrecht (eenvoudige gemeenschap) en niet vanwege het huwelijksvermogensrecht.
3.24
Voor wat betreft de percelen grond in Mexico geldt dat deze tijdens het huwelijk en voor de ontbinding van de huwelijksgemeenschap zijn verkregen. Op het moment van de verkrijging van de percelen (2011 en 2012) was het recht van Quintana Roo van toepassing op het huwelijksvermogen van partijen. Op grond van artikel 741 Código Civil vallen de percelen in de gemeenschap. De vrouw heeft niet aangetoond dat de percelen tot de wettelijk uitgezonderde goederen behoren. Dat de percelen met privévermogen zijn verkregen is ook in hoger beroep door de vrouw, tegenover de betwisting van de man, niet aangetoond. Dat de man in de periode van aanschaf van de percelen geen inkomen uit arbeid had en volgens de vrouw ook geen vermogen is, gelet op het huwelijksregime waarin partijen zijn gehuwd, niet relevant. Hierbij wijst het hof, net als hiervoor onder 3.12, op het feit dat tijdens het huwelijk genoten inkomen tot de gemeenschap van goederen behoort (zowel naar het recht van Quintana Roo als naar Nederlands recht). Het door de vrouw aangeboden bewijs, waarmee zij wil aantonen dat de man destijds geen inkomsten en/of vermogen had, kan dan ook niet leiden tot bewijs van feiten of omstandigheden die voor de beoordeling van belang zijn. Dat aanbod zal dan ook worden gepasseerd. Wat de vrouw nog aanvoert ter zake van de juridische analyse door mrs. Lic. Ernesto Morin Duarte en Rogelio Morin Ortega en hun conclusie dat onder het recht van Yucatán geldt dat als er geen vermelding wordt gemaakt van het huwelijksregime op het moment van registratie van het huwelijk, aangenomen wordt dat het huwelijk gesloten is onder het regime van scheiding van goederen, maakt dat niet anders. Het hof heeft al geoordeeld dat het recht van Quintana Roo – en niet dat van Yucatán – van toepassing is op het huwelijksregime van partijen.
3.25
De man heeft, tegenover de betwisting van de vrouw, naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond dat beide door hem ingeschakelde makelaars/taxateurs in eerste aanleg en in hoger beroep, erkende makelaars/taxateurs zijn. De door de man in eerste aanleg ingeschakelde taxateur [taxateur1] heeft de beide percelen getaxeerd naar de commerciële waarde (zie bijlagen 15 en 16 bij de akte van de zijde van de man van 23 augustus 2023 in eerste aanleg). Dat wil zeggen: de waarde die de percelen bij verkoop naar beste schatting opbrengen. De door de man bij zijn verweerschrift overlegde geactualiseerde taxatie door taxateur [taxateur2] (bijlage 19 bij verweerschrift in hoger beroep zijdens de man) is ook een taxatie naar commerciële waarde en ligt in dezelfde orde van grootte als de taxatie van taxateur Diaz. De rechtbank is voor de waarde van de percelen uitgegaan van de door de man overgelegde taxatierapporten, waarin de waarde is vastgesteld op $ 188.000 (€ 204.580) en heeft op basis daarvan bepaald dat de vrouw een vergoeding aan de man verschuldigd is van € 102.290. Het hof heeft geen aanknopingspunten om aan de juistheid van gemelde taxaties te twijfelen.
3.26
De vrouw beroept zich tevens op de redelijkheid en billijkheid. Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen moet rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij deze zaak zijn betrokken (artikel 3:12 BW). Het hof constateert dat in het debat van partijen de bedoelde rechtsbeginselen of rechtsovertuigingen en maatschappelijke belangen geen rol spelen, wel de persoonlijke belangen van partijen. De vrouw heeft belang bij honorering van haar verzoek en de man bij afwijzing daarvan. Deze rechtsgrond kan de vrouw echter niet baten. Zij heeft daartoe onvoldoende bijzondere feiten of omstandigheden gesteld. De vrouw stelt dat de man ongerechtvaardigd wordt verrijkt en met meer vermogen achterblijft terwijl zij de percelen en de echtelijke woning heeft gefinancierd en dat er voor haar nagenoeg niets overblijft.
De vrouw heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende specifiek gesteld dat aan de voorwaarden van artikel 6:212 BW is voldaan, zodat ook deze grondslag niet leidt tot toewijzing van haar vordering. De financiering van gemeenschappelijk onroerende zaken tijdens het huwelijk met gemeenschappelijke middelen maakt niet dat sprake is van een verarming van de vrouw enerzijds en een verrijking van de man anderzijds, laat staan dat die verrijking ongerechtvaardigd is.
3.27
De man voert geen verweer tegen de door de vrouw gevraagde vergoeding bij helfte van gemaakte kosten van de Caretaker, aan partijen genoegzaam bekend, van € 6.757,20. Het hof zal dat verzoek toewijzen.
conclusie en proceskosten
3.28
De grieven van de vrouw falen grotendeels en de grief van de man slaagt deels. Het hof ziet in het door de man aangevoerde geen aanleiding om de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van de man en zal de kosten compenseren, omdat partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 10 februari 2025, met correctie van rechtsoverweging 6.2 ter zake van de data van eigendomsverkrijging van de percelen die de vrouw heeft verkregen op 13 december 2010 en op 3 januari 2012 (in plaats van op 9 juni 2011 en op 7 februari 2012) en beslist aanvullend:
4.2
bepaalt dat de vrouw € 10.475,40 aan de man moet betalen (r.o. 3.18);
4.3
bepaalt dat de vrouw de helft van de eigenaarslasten aan de man moet betalen (r.o. 3.19);
4.4
bepaalt dat de man € 3.378,60 aan de vrouw moet betalen (r.o. 3.27);
4.5
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.6
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, voorzitter, M.H.F. van Vugt en R. Krijger, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 27 november 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.