Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de moeder van een minderjarige. De moeder had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin een voorlopige omgangsregeling was vastgesteld tussen de vader en de minderjarige. De vader had in eerste aanleg verzocht om een dwangsom op te leggen aan de moeder voor het niet naleven van de omgangsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2025 trok de moeder haar hoger beroep in, nadat er op 8 januari 2025 een definitieve omgangsregeling was vastgesteld door de rechtbank. Het hof oordeelde dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek in hoger beroep, omdat zij haar gronden niet handhaafde. Tevens werd de moeder veroordeeld in de proceskosten van de vader, omdat het hof van mening was dat de moeder nodeloos kosten had veroorzaakt door het indienen van het hoger beroep, terwijl zij een dag voor de zitting had kunnen intrekken. Het hof begrootte de kosten aan de zijde van de vader op € 1.214,- voor het salaris van de advocaat, overeenkomstig het liquidatietarief. De beschikking is uitgesproken in het openbaar, met de griffier aanwezig.