ECLI:NL:GHARL:2025:731

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
200.344.868
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en proceskostenveroordeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de moeder van een minderjarige. De moeder had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin een voorlopige omgangsregeling was vastgesteld tussen de vader en de minderjarige. De vader had in eerste aanleg verzocht om een dwangsom op te leggen aan de moeder voor het niet naleven van de omgangsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2025 trok de moeder haar hoger beroep in, nadat er op 8 januari 2025 een definitieve omgangsregeling was vastgesteld door de rechtbank. Het hof oordeelde dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek in hoger beroep, omdat zij haar gronden niet handhaafde. Tevens werd de moeder veroordeeld in de proceskosten van de vader, omdat het hof van mening was dat de moeder nodeloos kosten had veroorzaakt door het indienen van het hoger beroep, terwijl zij een dag voor de zitting had kunnen intrekken. Het hof begrootte de kosten aan de zijde van de vader op € 1.214,- voor het salaris van de advocaat, overeenkomstig het liquidatietarief. De beschikking is uitgesproken in het openbaar, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.868/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 434861)
beschikking van 13 februari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. E.L. de Craen, vervolgens mr. L.T.C.M. Geurts,
thans mr. F.R.G. Drenth,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. R. Bagasrawalla, thans mr. F. Boor.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 15 augustus 2024;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Drenth van 31 december 2024 met een bijlage;
- een e-mailbericht van mr. Drenth van 9 januari 2025 met een bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 januari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar mr. C.C. Sneper, die waarneemt voor mr. Drenth;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2020 in [plaats1] (verder: [de minderjarige] ). De moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
De vader heeft in eerste aanleg gesteld dat hij en de moeder als omgangsregeling zijn overeengekomen dat [de minderjarige] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijft. De vader heeft voorts grote zorgen geuit over de thuissituatie bij de moeder.
3.3
Volgens de vader komt de moeder de afgesproken omgangsregeling niet goed na.
De vader heeft de rechtbank daarom verzocht te bepalen dat de moeder de in 3.2 genoemde omgangsregeling op straffe van een dwangsom moet nakomen. Hij heeft ook verzocht om te bepalen dat de ouders gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] zullen uitoefenen.
3.4
De moeder is in eerste aanleg wel verschenen, maar heeft geen verweer gevoerd.
3.5
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank als voorlopige omgangsregeling vastgesteld dat [de minderjarige] bij de vader verblijft om de week van zondag 18.00 uur tot de zondag daarop 18.00 uur, waarbij de familie van de vader zorgt voor het halen en brengen van [de minderjarige] . Ook is bepaald dat de moeder voor iedere keer dat zij in strijd handelt met het hiervoor bepaalde, aan de vader een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag of dagdeel, tot een maximum van € 5.000,-. Deze beslissingen over de omgangsregeling en de dwangsom zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank in de beschikking de raad gevraagd om onderzoek te doen naar en te adviseren over het gezag en de omgangs/zorgregeling en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6
Bij vonnis in kort geding van 12 september 2024 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, op vordering van de moeder – waarbij zij uitdrukkelijk heeft gevorderd dat de vader de tijdstippen waarop [de minderjarige] weer bij de moeder terug moet zijn gebracht naleeft – de vader veroordeeld tot nakoming van de voorlopige omgangsregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking, dus week op week af. Ook is de vader veroordeeld om aan de moeder een dwangsom te betalen van
€ 100,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij de voorlopige omgangsregeling niet nakomt, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt. Ook deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.7
Bij beschikking van 22 oktober 2024 heeft dit hof het verzoek van de moeder om schorsing van de werking van de bestreden beschikking afgewezen.
3.8
Bij beschikking van 8 januari 2025, dus één dag voor de mondelinge behandeling van deze zaak bij het hof, heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem als definitieve omgangsregeling vastgesteld dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- twee weekenden per drie weken van vrijdagmiddag uit school tot zondag 18.00 uur.
Op laatstgenoemde tijdstip moet [de minderjarige] terug zijn bij de moeder. De vader is
verantwoordelijk voor het halen en brengen van [de minderjarige] ;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
De rechtbank heeft voorts het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen afgewezen en de beslissing over het gezamenlijk gezag aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de (invulling van) het recht op omgang van de vader met [de minderjarige] .
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking voor zover daarbij is beslist over de voorlopige omgangsregeling met dwangsom. Zij verzoekt het hof die beschikking in zoverre te vernietigen en de desbetreffende verzoeken van de vader alsnog af te wijzen.
4.3
De vader heeft verweer gevoerd in het principaal hoger beroep. Hij vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar desbetreffende verzoek dan wel dat verzoek af te wijzen. De vader verzoekt in het incidenteel hoger beroep om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder te veroordelen in de proceskosten.
4.4
De moeder heeft verweer gevoerd in het incidenteel hoger beroep. Zij vraagt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in dat verzoek, dan wel dat verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Bij de aanvang van de mondelinge behandeling van het hof heeft mr. Sneper namens de moeder het verzoek in het principaal hoger beroep ingetrokken. De reden is dat er op 8 januari 2025 een definitieve omgangsregeling is bepaald waar de moeder het mee eens is.
Mr. Boor heeft vervolgens verklaard dat de vader zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep om de moeder te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep handhaaft.
5.2
Het hof maakt uit het voorgaande op dat de moeder de gronden van haar hoger beroep niet handhaaft. Het hof zal de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
De proceskosten
5.3
De vader verzoekt het hof om de moeder in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen. Hij meent dat de moeder geen rechtens te respecteren belang had bij voortzetting van het hoger beroep, in de eerste plaats omdat de voorzieningenrechter hem bij vonnis van 12 september 2024 op verzoek van de moeder heeft veroordeeld tot nakoming van de in de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling – de moeder was het daar kennelijk toch mee eens – en in de tweede plaats omdat de moeder pas tijdens de mondelinge behandeling van het hof haar beroep heeft ingetrokken, terwijl zij een dag voor de zitting, na overleg daarover tussen partijen gezien de beslissing van de rechtbank op 8 januari 2025, intrekking voorafgaand aan de zitting bij het hof heeft geweigerd. De vader vindt die handelwijze van de moeder in strijd met de goede procesorde. Volgens de vader heeft in elk geval de zitting bij het hof hem nodeloos op kosten gejaagd nu het beroep is ingetrokken.
De moeder heeft ter zitting in reactie daarop wederom verzocht om het verzoek van de vader om haar in de proceskosten te veroordelen af te wijzen.
5.4
Op basis van de overgelegde stukken is het hof van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de moeder geen rechtsgrond had om hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beschikking. In die zin zijn naar het oordeel van het hof de door de vader gemaakte kosten, die zien op het opstellen van het verweerschrift in hoger beroep, niet nodeloos gemaakt. Dat laat onverlet dat de vader, gelet op de proceshouding van de moeder na het bekend worden van de hiervoor in rechtsoverweging 3.8 genoemde beschikking van 8 januari 2025, wel nodeloos kosten heeft gemaakt in dit hoger beroep. Als gevolg van genoemde beschikking van 8 januari 2025, waarbij uitvoerbaar bij voorraad een nieuwe definitieve omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] is vastgesteld, heeft de in de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling, in dit hoger beroep in geschil, vanaf dat moment de geldigheid verloren. Uit wat partijen tijdens de mondelinge behandeling van het hof hebben gezegd is het volgende gebleken. De advocaat van de vader heeft na het op 8 januari 2025 bekend worden van genoemde beschikking van die datum, in het kader van de voorbereiding van de op 9 januari 2025 geplande mondelinge behandeling bij het hof, de advocaat van de moeder gevraagd of het hoger beroep zou worden ingetrokken. Omdat het hoger beroep namens de moeder niet voorafgaand aan de mondelinge behandeling is ingetrokken, voelde de vader zich genoodzaakt om met zijn advocaat de behandeling bij het hof bij te wonen en zijn zij verschenen. Nu mr. Sneper vervolgens bij de aanvang van de zitting bij het hof op 9 januari 2025, zonder dat het hoger beroep inhoudelijk is behandeld, het verzoek in hoger beroep namens de moeder alsnog heeft ingetrokken, ziet het hof daarin aanleiding om de moeder in de kosten van deze procedure te veroordelen voor zover die zien op het bijwonen van de mondelinge behandeling. Het hof begroot die kosten aan de zijde van de vader op € 1.214,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II in hoger beroep, één punt voor het bijwonen van de mondelinge behandeling).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep;
veroordeelt de moeder in de kosten van deze procedure aan de zijde van de vader begroot op € 1.214,- voor het salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, P.B. Kamminga en S. Kuijpers, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 13 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.