ECLI:NL:GHARL:2025:730

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
200.344.543
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en wijziging van zorgregeling in co-ouderschap na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2015, tussen de ouders die na hun relatie co-ouderschap hebben afgesproken. De moeder had in hoger beroep de wijziging van de zorgregeling aangevochten die door de rechtbank Midden-Nederland was vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de minderjarige in de even weken op vrijdag na school bij de vader zou zijn, terwijl de moeder verzocht om de regeling te handhaven zoals deze oorspronkelijk was afgesproken. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zorgregeling opnieuw vastgesteld, waarbij de minderjarige in de even weken op vrijdag na school bij de vader is en in de oneven weken op maandag na school. Het hof oordeelde dat de gewijzigde regeling in het belang van de minderjarige is, ondanks de bezwaren van de moeder over extra reistijd en sociale contacten. Het hof heeft ook de mogelijkheid voor de minderjarige om op studiedagen eerder bij de vader te zijn, vastgesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.543
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 548049)
beschikking van 13 februari 2025
inzake
[verzoekster],
domicilie kiezende in [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.H. Boom,
en
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.A. Nandoe Tewarie.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 24 juli 2024;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlagen;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep.
2.2
Het hof slaat geen acht op de journaalberichten met bijlagen van 20 december 2024 van mr. Boom en van 24 december 2024 van mr. Nandoe Tewarie. Het hof verwijst in dat verband vooreerst naar de zogenoemde twee-conclusieregel. Deze regel houdt in dat partijen in één schriftelijk stuk hun standpunt moeten uiteenzetten en dat het aanvoeren van standpunten in nadere stukken in beginsel niet mogelijk is (artikel 347 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding gelezen met artikel 362 Rv). Daar komt bij dat de journaalberichten een eigen verklaring van de moeder en (in reactie daarop) van de vader betreffen. Het hof laat ook dat soort verklaringen buiten beschouwing omdat partijen zelf tijdens de mondelinge behandeling genoegzaam hun standpunt naar voren kunnen brengen en met het oog daarop niet voor niets verplichte procesvertegenwoordiging in beroep is voorgeschreven.
2.3
Op 6 januari 2025 heeft de hierna te noemen [de minderjarige] , buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden, met een raadsheer van het hof gesproken.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 januari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
[de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2015.
De vader heeft [de minderjarige] erkend en de ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit.
De moeder heeft na het uiteengaan van partijen op 16 januari 2020 een zoon gekregen, die bij haar woont. In het gezin van de vader woont de minderjarige zoon van zijn huidige partner.
3.2
De ouders hebben bij hun uiteengaan een ouderschapsplan opgemaakt, waarin zij, voor zover hier van belang, het volgende zijn overeengekomen:
“(…)
3.1
Zorg- en contactregeling
De ouders hebben co-ouderschap en zijn de volgende verdeling overeengekomen qua verzorging en opvoeding:
• [de minderjarige] verblijft gemiddeld 4 dagen en nachten bij de moeder per week en 3 dagen en nachten bij de vader per week.
• Het uitgangspunt voor de regeling is de volgende opzet:
o Even weken: [de minderjarige] is van zaterdagochtend 10u t/m woensdagochtend t/m 08:30u (vader brengt naar school) bij de vader (4 nachten). [de minderjarige] is dan bij de moeder van woensdag na school om 12u t/m maandagochtend 08:30u (moeder brengt naar school), (5 nachten).
o Oneven weken: [de minderjarige] is van maandag 15:15u (vader haalt van school/bso) t/m woensdagochtend 08:30u (vader brengt naar school) bij de vader (2 nachten). [de minderjarige] is dan bij de moeder van woensdag na school om 12u t/m zaterdagochtend 10u (3 nachten).
o Vakanties worden 50/50 verdeeld qua dagen en nachten. Deze worden in overleg afgestemd. Voor de zomervakantie van 2020 geldt dat [de minderjarige] maximaal 14 dagen aaneengesloten bij 1 van de ouders. Vanaf 2021 wordt standaard uitgegaan van 14 dagen aaneengesloten bij 1 ouder in de zomervakantie. Indien gewenst is het mogelijk dat [de minderjarige] 21 dagen aaneengesloten bij 1 van de ouders is, in de zomervakantie.
Partijen kunnen in onderling overleg van de overeengekomen zorgregeling afwijken of een nieuwe regeling bepalen.
(…)”.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking, die is hersteld bij beschikking van 21 juni 2024, is, voor zover hier van belang, met wijziging van het in rechtsoverweging 3.2 genoemd ouderschapsplan bepaald:
-in de even weken is [de minderjarige] bij de vader van vrijdag na gym, of als zij geen gym heeft: na
school, tot en met woensdagochtend 08.30 uur, waarbij de vader haar vrijdag na gym/school
ophaalt en haar woensdag naar school brengt. [de minderjarige] is dan bij de moeder van woensdag na
school om 12.00 uur tot maandagochtend 08.30 uur, waarbij de moeder haar op die ochtend
naar school brengt;
-in de oneven weken is [de minderjarige] van maandag 14.00 uur tot woensdagochtend 08.30 uur bij de
vader, die haar op maandag van school/bso ophaalt en op woensdag naar school brengt. [de minderjarige]
is dan bij de moeder van woensdag na school om 12.00 uur tot en met vrijdag na gym, of in
het geval zij geen gym heeft, na school.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen, voor zover daarbij de zorgregeling is gewijzigd en opnieuw beschikkende het desbetreffende verzoek van de vader alsnog af te wijzen.
4.3
De vader heeft verweer gevoerd. Hij vraagt het hof om het verzoek van de moeder in het principaal hoger beroep af te wijzen en hij verzoekt het hof in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, en te bepalen dat [de minderjarige] :
- in de even weken op vrijdag na school tot woensdag naar school en
- in de oneven weken op maandag na school tot en met woensdagochtend naar school
bij hem zal zijn;
en voorts aanvullend te bepalen dat bij een studiedag de starttijd van de zorgregeling om 08.30 uur is,
althans te beslissen zoals het hof juist acht.
4.4
De moeder heeft verweer gevoerd in het incidentele hoger beroep. Zij vraagt het hof om het verzoek van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW staat dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan, onder andere, een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
5.2
De moeder stelt dat de in de bestreden beschikking gewijzigde zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] is. Het is voor [de minderjarige] beter om op zaterdagochtend naar de vader te gaan in plaats van al op vrijdagmiddag, omdat zij op die middag ook haar sportactiviteit in [plaats1] heeft. Van een gelijke co-ouderschapsregeling kan alleen sprake zijn als de onderlinge verstandhouding tussen de ouders goed is, wat volgens haar niet het geval is. Bovendien is de vader van [plaats1] naar [woonplaats2] verhuisd, waardoor de reistijd is opgelopen naar een kwartier, wat zeker op vrijdagmiddag tijdens drukte nog kan oplopen.
De moeder is ook van mening dat [de minderjarige] is geworteld in [plaats1] en dat zij nu tijdens het verblijf bij de vader in [woonplaats2] haar sociale contacten uit [plaats1] moeilijker kan bereiken en dat zij haar halfbroertje op vrijdagavond zal gaan missen. De moeder is bereid om - zoals zij ook altijd heeft gedaan - als de oude regeling weer zou gaan lopen, de vader vijf keer per jaar een extra vrijdagmiddag met [de minderjarige] te bieden, zodat hij met haar een uitje/vakantie kan ondernemen.
5.3
De vader erkent dat de verstandhouding tussen de moeder en hem niet optimaal is, maar dit staat volgens hem aan de door hem verzochte regeling niet in de weg. Gym begint om 16.00 uur. De nieuwe regeling zoals de rechtbank die bepaald heeft, als gevolg waarvan hij [de minderjarige] op vrijdag om 14.00 uur uit school haalt, verloopt goed. [de minderjarige] heeft dan bij hem thuis nog voldoende tijd om tot rust te komen, waarna hij zorgt dat zij om 16.00 uur in [plaats1] is voor haar sportactiviteit. [de minderjarige] geniet van de extra tijd op vrijdag bij hem. Er is meer rust en hij heeft meer gelegenheid om met [de minderjarige] een weekendje weg te gaan. Het gaat goed met [de minderjarige] , die de nieuwe regeling goed aankan. Zijn verhuizing van [plaats1] naar [woonplaats2] levert nauwelijks extra reistijd op voor [de minderjarige] . De vader zal ervoor blijven zorgen dat de nieuwe zorgregeling niet ten koste gaat van de sociale contacten of de sportactiviteiten van [de minderjarige] .
De vader vraagt in zijn incidenteel hoger beroep om te bepalen dat [de minderjarige] in de even weken op vrijdag en in de oneven weken op maandag steeds na school (ongeacht het tijdstip waarop de school uit is) naar hem kan, en voorts aanvullend te bepalen dat bij een studiedag, de starttijd van de zorgregeling om 08.30 uur is. Het aanbod van de moeder om hem vijf vrijdagmiddagen per jaar te bieden, waarin [de minderjarige] bij hem kan zijn vindt de vader onvoldoende.
5.4
De moeder stelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn incidentele hoger beroep omdat hij geen grief heeft geformuleerd en ook niets heeft onderbouwd. Als het hof hem wel ontvangt dan moet dat verzoek volgens haar worden afgewezen. Zij vindt, zoals zij ook in haar principaal hoger beroep heeft uiteengezet, de door de vader verzochte regeling niet in het belang van [de minderjarige] . Zij begrijpt bovendien niet hoe de vader, gelet op zijn werk, [de minderjarige] op studiedagen gaat opvangen.
5.5
Volgens de raad is het niet in strijd met het belang van [de minderjarige] dat zij op vrijdagmiddag al naar de vader gaat. De raad acht het vooral in het belang van [de minderjarige] dat de ouders, die goed voor haar zorgen en het beste met haar voor hebben, zich inspannen om hun communicatie over [de minderjarige] te verbeteren.
5.6
Het hof is, anders dan de moeder, van oordeel dat de vader kan worden ontvangen in zijn verzoek in het incidentele hoger beroep. De vader heeft boven zijn verweerschrift in het principaal hoger beroep gemeld: “tevens incidenteel hoger beroep”. In zijn verweerschrift heeft hij weliswaar niet expliciet een grief in het incidenteel hoger beroep genoemd, maar daarin leest het hof wel waarom hij het op zijn beurt niet eens is met de bestreden beschikking. Bovendien heeft hij aan het eind van dat verweerschrift een petitum in het incidenteel hoger beroep geformuleerd en heeft de moeder daarop ook gereageerd
5.7
Uit de stukken en wat op de mondelinge behandeling is gezegd is het volgende gebleken. De moeder en de vader hebben beiden verklaard dat hun communicatie niet altijd naar ieders wens verloopt. Desondanks is het hen gelukt om de zorg voor [de minderjarige] al sinds hun uiteengaan volgens de in 3.2 geciteerde co-ouderschapsregeling te verdelen. De moeder wil die regeling voortzetten; de vader wil een uitbreiding. De door de vader gewenste uitbreiding komt erop neer dat [de minderjarige] in de even weken in plaats van op zaterdagochtend al op vrijdag na school bij hem kan zijn. Daarnaast wil de vader dat [de minderjarige] , als in de even weken op de vrijdag of in de oneven weken op de maandag een studiedag van school gepland staat, die dagen al vanaf 08.30 uur bij hem kan zijn. De vader wil graag meer qualitytime met [de minderjarige] . De moeder vindt het belastend voor [de minderjarige] dat zij als gevolg daarvan extra reisbewegingen moet maken.
5.8
Het hof is, gelet op al het voorgaande en op het advies van de raad, van oordeel dat de door de vader gewenste uitbreiding kan worden toegewezen. Niets staat daaraan in de weg. Het gevolg van die uitbreiding is dat [de minderjarige] op de vrijdag in de even weken door de vader uit school zal worden opgehaald om vervolgens in de auto naar de huidige woonplaats van de vader in [woonplaats2] te rijden. De vader heeft dan, volgens zijn verklaring tijdens de mondelinge behandeling, qualitytime met [de minderjarige] , waarin hij bijvoorbeeld een boekje met haar kan lezen. De vader zal er daarna voor zorgen dat [de minderjarige] om 16.00 uur (of een ander tijdstip, mocht dat in de toekomst veranderen) weer in [plaats1] is om deel te nemen aan haar sportactiviteit, waarna zij vervolgens weer samen naar [woonplaats2] terug zullen gaan. De moeder stelt terecht dat dit voor [de minderjarige] extra reisbewegingen zijn, maar het hof is van oordeel dat [de minderjarige] als gevolg daarvan nauwelijks meer tijd kwijt is dan in de huidige regeling. Gelet op de afstand tussen de woonplaats van de moeder en van de vader van elf kilometer zal een enkele reis per auto naar verwachting ongeveer vijftien minuten duren. Die reisbewegingen zullen voor [de minderjarige] , in het geval zij op die vrijdag bij de moeder in [plaats1] zal zijn, minder tijd vergen, maar de extra reistijd is naar het oordeel van het hof niet zodanig dat dit tegen het belang van [de minderjarige] is. Het hof betrekt in zijn oordeel dat [de minderjarige] tijdens het gesprek bij het hof voor het hof overduidelijk en zonder enige aarzeling heeft verklaard dat zij het leuk vindt om bij de vader te zijn, dat zij het ook fijn vindt om daar al op vrijdag te zijn en dat het maar een klein stukje rijden is van [plaats1] naar [woonplaats2] , wat volgens haar prima verloopt. [de minderjarige] moet, zoals de moeder heeft aangevoerd, op die vrijdag haar halfbroertje missen, maar daar staat tegenover dat [de minderjarige] het, zoals zij tijdens het gesprek bij het hof heeft gezegd, ook leuk vindt om tijd door te brengen met haar (oudere) stiefbroer in [woonplaats2] . Het hof verwacht dat de vader zijn toezegging zal nakomen om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] ook tijdens haar verblijf bij hem met vriendjes/vriendinnetjes uit [plaats1] kan afspreken. Omdat ook verder niet is gebleken van contra-indicaties voor een uitbreiding van de zorgregeling op vrijdag en evenmin voor een verblijf van [de minderjarige] bij de vader tijdens studiedagen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen zoals hierna volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 april 2024, voor zover daarbij de zorgregeling is gewijzigd en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt, met wijziging van de in rechtsoverweging 3.2 geciteerde zorgregeling:
- in de even weken is [de minderjarige] bij de vader van vrijdag na school tot en met woensdagochtend
8.3
uur, waarbij de vader haar vrijdag na school ophaalt en haar woensdag naar school
brengt. [de minderjarige] is dan bij de moeder van woensdag na school om 12.00 uur tot
maandagochtend 08.30 uur, waarbij de moeder haar op die ochtend naar school brengt;
- in de oneven weken is [de minderjarige] van maandag na school tot woensdagochtend 08.30 uur bij de
vader, die haar op maandag van school/bso ophaalt en op woensdag naar school brengt.
[de minderjarige] is dan bij de moeder van woensdag na school om 12.00 uur tot en met vrijdag naar
school;
bepaalt dat, als op school een studiedag is gepland op vrijdag in de even week of op maandag in de oneven week, [de minderjarige] op die dag vanaf 08.30 uur al bij de vader is;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, H. Phaff en S. Kuijpers, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 13 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.