ECLI:NL:GHARL:2025:728

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
200.344.318
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking inzake de zorgregeling voor de minderjarige in het kader van ouderlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling voor de minderjarige, geboren in 2010, van de ouders, de moeder en de vader. De moeder had verzocht om uitbreiding van het contact met haar dochter, maar de rechtbank Gelderland had dit verzoek afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de persoonlijke situatie van de moeder op dat moment te onzeker werd geacht voor een uitbreiding van de zorgregeling. De moeder en de vader hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige, en de moeder had eerder verzocht om de zorgregeling te wijzigen, zodat de minderjarige bij haar zou verblijven in de oneven weken en de tweede helft van de vakanties. De vader voerde verweer en vroeg om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende bewijs had geleverd van haar stabiliteit en dat de huidige zorgregeling in het belang van de minderjarige was. De raad voor de kinderbescherming adviseerde ook om geen uitbreiding van de zorgregeling vast te leggen, gezien de kwetsbare situatie van zowel de moeder als de minderjarige. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en de impact op de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.318
(zaaknummer rechtbank Gelderland 432924)
beschikking van 13 februari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.A. Kok-Verheijde,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.R. Wijnakker.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 1 augustus 2024;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlagen;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met bijlagen.
2.2
Op 6 januari 2025 is de hierna te noemen [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden een gesprek met een raadsheer van het hof heeft gevoerd.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 januari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. J.H.M. Verstraten (die waarneemt voor mr. Kok-Verheijde)
en vergezeld door haar begeleider, aan wie bijzondere toegang is verleend;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2010, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van 5 november 2014 heeft de rechtbank Limburg bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader is.
3.3
Bij beschikking van 10 januari 2023 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij [de minderjarige] eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur verblijft bij de moeder, die haar op zaterdag bij de vader ophaalt, waarna de vader [de minderjarige] op zondag weer bij de moeder ophaalt, welke regeling de ouders in onderling overleg kunnen uitbreiden.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder heeft de rechtbank vervolgens verzocht om de in 3.3 genoemde regeling te wijzigen in die zin dat [de minderjarige] bij de moeder verblijft:
- in de oneven weken op vrijdag van 16.30 uur tot zondag 19.00 uur en
- de tweede helft van de vakanties.
4.2
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de in 4.1 genoemde verzoeken van de moeder afgewezen, zodat op dit moment de regeling geldt als vastgelegd in genoemde beschikking van 10 januari 2023.
4.3
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat [de minderjarige] bij haar kan verblijven:
- een keer per twee weken van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur, alsmede
- gedurende de helft van de vakanties,
kosten rechtens.
4.4
De vader heeft verweer gevoerd en in het principaal hoger beroep gevraagd om de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De vader verzoekt in het incidenteel hoger beroep om de moeder te veroordelen in de kosten van het geding.
4.5
De moeder heeft verweer gevoerd in het incidenteel hoger beroep. Zij vraagt het hof om de vader in het desbetreffende verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. In artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW staat dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan, onder andere, een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om uitbreiding van de zorgregeling heeft afgewezen. Volgens haar wil de vader steeds niet meewerken aan een uitbreiding in onderling overleg van de hiervoor in 3.3 genoemde regeling en evenmin aan het vastleggen van een vakantieregeling. Dit komt erop neer dat de vader steeds kan bepalen of en wanneer [de minderjarige] extra tijd met de moeder kan doorbrengen. De moeder is het daar niet mee eens. Zij vraagt bovendien slechts een beperkte uitbreiding van de zorgregeling, wat volgens haar ook in het belang is van [de minderjarige] , die nu een onrustige periode doormaakt en dikwijls vraagt om meer tijd bij haar moeder te kunnen zijn. De moeder stelt dat haar eigen situatie nu stabiel is, nu er bij haar geen sprake meer is van middelengebruik en zij beschikt over woonruimte, waar zij [de minderjarige] een veilig verblijf kan bieden.
5.3
De vader voert aan dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het vastleggen van een uitbreiding van de omgang met de moeder nu niet in het belang van [de minderjarige] is. De moeder bagatelliseert de gebeurtenissen van de afgelopen veertien jaar. Sinds de geboorte van [de minderjarige] zijn er structureel grote zorgen geweest over de beschikbaarheid van de moeder. [de minderjarige] verbleef in het verleden dikwijls in een onveilige thuissituatie bij de moeder. Niet voor niets is haar hoofdverblijf bij de vader bepaald. De moeder stelt weliswaar in het beroepschrift dat zij haar eigen problematiek heeft overwonnen en dat het nu goed met haar gaat, maar er waren recent nog gebeurtenissen in het leven van de moeder, zoals een strafrechtelijke veroordeling en zorgen over middelengebruik, die nog niet duiden op een bestendige verbetering van haar persoonlijke situatie. De vader is wel degelijk bereid om, als de omstandigheden het toelaten, na overleg in te stemmen met incidenteel extra contact tussen de moeder en [de minderjarige] . Vastleggen van een uitbreiding kan volgens de vader nu niet aan de orde zijn.
5.4
De raad heeft geadviseerd om nu nog niet een uitbreiding van de zorgregeling vast te leggen, omdat de persoonlijke omstandigheden, zowel die van de moeder als die van [de minderjarige] , op dit moment te kwetsbaar zijn. De moeder zal haar stelling dat het nu goed met haar gaat, beter moeten onderbouwen. De raad verwacht wel dat de vader, zoals hij nu ook al doet, incidenteel zal toestaan dat [de minderjarige] extra tijd met de moeder kan doorbrengen als dat gezien de omstandigheden aan de zijde van de moeder mogelijk is. Volgens de raad is het bovendien in het belang van [de minderjarige] dat de ouders niet via haar, maar direct met elkaar communiceren over [de minderjarige] , zeker nu [de minderjarige] in het gesprek met het hof heeft aangegeven daar last van te hebben.
5.5
Het hof acht zich op grond van de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is gezegd voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader raadsonderzoek te gelasten, zoals door de moeder tijdens de mondelinge behandeling (subsidiair) is verzocht.
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat vastlegging van de door de moeder gewenste uitbreiding van de zorgregeling op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is. De moeder heeft weliswaar gesteld dat zij haar verslavingsproblematiek achter zich heeft gelaten, maar zij heeft dit ook in hoger beroep in het geheel niet aannemelijk gemaakt. Gedurende de afgelopen veertien jaar waren er structureel grote zorgen over het middelengebruik, de psychische belastbaarheid en het sociale netwerk van de moeder. [de minderjarige] is in het verleden tijdens haar verblijf bij de moeder dikwijls getuige geweest van gewelds- en drugsgerelateerde incidenten. De moeder heeft in al die jaren diverse keren het voornemen geuit om haar leven te beteren, wat haar uiteindelijk steeds niet is gelukt. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de moeder gelegen om haar stelling dat bij haar nu geen sprake meer is van middelengebruik en dat het nu goed met haar gaat met bewijsstukken te onderbouwen, wat zij heeft nagelaten. De rechtbank heeft de moeder in de bestreden beschikking gewezen op de onduidelijkheden die er op dat moment bestonden over haar verslavingsproblematiek, de gevolgen van de strafrechtelijke veroordeling en over de contacten met de reclassering. Tijdens de zitting bij het hof heeft de moeder verklaard dat zij nu op de wachtlijst staat bij [naam1] voor het ondergaan van urinecontroles, dat zij door een misverstand in plaats van het uitvoeren van een taakstraf 24 dagen in detentie moest zitten en dat de contacten met de reclassering naar behoren zijn verlopen. Het hof constateert dat de moeder daarover nu nog steeds onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft. Een verklaring van [naam1] ontbreekt en de verklaringen die wel zijn overgelegd geven onvoldoende duidelijkheid over haar middelengebruik en over de strafrechtelijke veroordeling. Het hof acht de situatie van de moeder te onzeker om nu de huidige zorgregeling uit te breiden en een vakantieregeling vast te stellen. Ook de situatie van [de minderjarige] , die na een strafrechtelijke veroordeling nu een voor haar noodzakelijk reclasseringstraject volgt, is voor een dergelijke uitbreiding op dit moment nog te kwetsbaar.
5.6
Gelet op al het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof vertrouwt erop dat de vader, zoals hij tot nu toe steeds heeft gedaan en ook ter zitting weer heeft toegezegd, ook vanaf nu incidenteel en als de omstandigheden het toelaten, zal toestaan dat [de minderjarige] naast de bestaande regeling extra tijd bij de moeder kan doorbrengen.
5.7
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure hun dochter [de minderjarige] betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 mei 2024;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, H. Phaff en S. Kuijpers, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 13 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.