ECLI:NL:GHARL:2025:699

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
200.347.083
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot zekerheidstelling in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, dat op 24 september 2024 is uitgesproken. Dit vonnis betrof een vordering van de man om de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de toedeling van de voormalige echtelijke woning aan hem, onder voorwaarde dat de vrouw werd ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard in een herstelvonnis van 4 december 2024. De vrouw heeft in hoger beroep de bedoeling om de man niet-ontvankelijk te laten verklaren in zijn vorderingen of deze alsnog af te wijzen.

In het hoger beroep heeft de vrouw een incidentele vordering ingediend tot zekerheidstelling, waarbij zij verzoekt om de man te gelasten zekerheid te stellen voor een bedrag van € 125.146,-. De vrouw stelt dat er een incassorisico bestaat en dat zij recht heeft op een eenmalige afrekening bij de toedeling van de woning. De man heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de vrouw. Het hof heeft de incidentele vordering van de vrouw beoordeeld aan de hand van de criteria van de Hoge Raad en geconcludeerd dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd waarom haar belangen zwaarder zouden moeten wegen dan die van de man. Het hof heeft de vordering van de vrouw afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.347.083
zaaknummer rechtbank Gelderland 440217
arrest in het incident ex artikel 235 Rv van 11 februari 2025
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en die eiseres is in het incident
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: de vrouw
advocaat: mr. F.C. Frederiks
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
die verweerder is in het incident
en die bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: de man
advocaat: mr. M. Bredius

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 24 september 2024 tussen partijen heeft uitgesproken en bij herstelvonnis van 4 december 2024 heeft aangevuld.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende grieven van 11 oktober 2024
  • de memorie van antwoord, tevens houdende incidentele vordering ex artikel 234 Rv van 26 november 2024
  • de memorie van antwoord inzake de incidentele vordering ex artikel 234, tevens houdende voorwaardelijke incidentele vordering tot zekerheidstelling ex artikel 235 Rv van 3 december 2024
  • de conclusie van antwoord inzake de voorwaardelijke incidentele vordering tot zekerheidstelling ex artikel 235 Rv, tevens houdende akte intrekking incidentele vordering ex artikel 234 Rv van 17 december 2024.

2.De kern van de zaak

2.1.
Het huwelijk van partijen is [in] 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 december 2022 in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Ridderkerk. In de echtscheidingsbeschikking is – kort weergegeven - een ‘spoorboekje’ opgenomen ten aanzien van de verdeling van de voormalig echtelijke woning van partijen. Daarbij geldt dat de woning in beginsel is toegedeeld aan de man onder voorbehoud dat de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening bij [de bank] . Verder is bepaald dat de woning moet worden verkocht indien blijkt dat de man de benodigde financiering niet kan rondkrijgen of besluit van de overname af te zien.
2.2.
De man heeft bij de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, gevorderd de vrouw te veroordelen om mee te werken aan de toedeling van de voormalige echtelijke woning aan hem, op voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening, alsmede alle handelingen te doen verrichten om toedeling en levering van de woning aan de man te bewerkstelligen zulks binnen maximaal drie maanden na betekening van het in deze te wijzen vonnis, waarbij bij gebreke van de medewerking van de vrouw aan de toedeling en levering van de woning aan de man het vonnis in de plaats treedt voor alle noodzakelijk handelingen die verricht dienen te worden om de woning toe te delen aan de man en de woning aan hem te leveren.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen. Bij herstelvonnis van 4 december 2024 heeft de voorzieningenrechter het vonnis van 24 september 2024 aangevuld, in die zin dat de toegewezen vorderingen uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard.
2.4.
De bedoeling van het hoger beroep van de vrouw is dat de man alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen dan wel dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
De hoofdregel is dat een vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld nog niet ten uitvoer kan worden gelegd zolang op dat hoger beroep nog niet is beslist, anders gezegd: het hoger beroep schorst de ten uitvoerlegging van het vonnis. Dat is alleen anders als in dat vonnis is bepaald, dat dit uitvoerbaar bij voorraad is (artikel 350 Rv). Als het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en tegen dat vonnis een rechtsmiddel is aangewend, kan alsnog een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dat vonnis worden ingesteld op de voet van artikel 234 Rv. Als het vonnis wel uitvoerbaar bij voorraad is verklaard (zonder dat daaraan de voorwaarde is verbonden dat zekerheid wordt gesteld) en tegen dat vonnis een rechtsmiddel is aangewend, kan alsnog een incidentele vordering tot die zekerheidstelling worden ingesteld op de voet van artikel 235 Rv.
3.2.
In dit geval had de voorzieningenrechter aanvankelijk het vonnis van 24 september 2024 niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar bij herstelvonnis van de voorzieningenrechter van 4 december 2024 is dat alsnog gebeurd (zonder zekerheidstelling). Op dat moment was al door de vrouw hoger beroep ingediend tegen het vonnis van 24 september 2024 en had de man al een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingediend. In zoverre hebben de vorderingen en beslissingen elkaar gekruist. De man heeft zijn incidentele vordering om die reden ingetrokken.
3.3.
In het incident vordert de vrouw op haar beurt, voor zover het verzoek van de man ex artikel 234 Rv niet wordt afgewezen, de man te gelasten zekerheid te stellen voor een bedrag van € 125.146,-, althans voor een bedrag dat het hof juist vindt.
Ter onderbouwing hiervan voert de vrouw aan dat partijen sterk van mening verschillen over de hoogte van het bedrag dat de man aan de vrouw verschuldigd is met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van de beëindiging van hun huwelijk, dat de vrouw gelet op de langlopende echtscheidingsprocedure de gerechtvaardigde wens heeft dat bij toedeling van de voormalige echtelijke woning van partijen aan de man in één keer wordt afgerekend tussen partijen, alsook dat er sprake is van een incassorisico wanneer het vonnis van de voorzieningenrechter ten uitvoer wordt gelegd op basis van een te laag bedrag dat de man aan de vrouw moet vergoeden.
3.4.
De man voert verweer in het incident en concludeert tot afwijzing van de vordering van de vrouw.
De voorwaarde van de incidentele vordering
3.5.
De man stelt zich ten eerste op het standpunt dat de juridisch grondslag ten aanzien van de voorwaardelijke incidentele vordering van de vrouw is komen te ontvallen door de intrekking van zijn incidentele vordering ex artikel 234 Rv, zodat de incidentele vordering van de vrouw moet worden afgewezen.
Het hof volgt de man daarin niet. Naar het oordeel van het hof is voldoende duidelijk dat de voorwaardelijkheid van de incidentele vordering van de vrouw inhoudelijk gezien ziet op de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de door de voorzieningenrechter toegewezen vordering van de man. Dat niet het gerechtshof maar de rechtbank die vordering (alsnog) uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, maakt dat niet anders. Voor een afwijzing van de vordering van de vrouw op deze grond ziet het hof dan ook geen aanleiding, zodat het hof de vordering inhoudelijk zal beoordelen.
Juridisch kader
3.6.
Het hof beoordeelt de incidentele vordering aan de hand van de criteria die de Hoge Raad heeft gegeven [1] . Een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling is ook uitvoerbaar als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan aan de uitvoerbaarheid van het veroordelend vonnis alsnog de voorwaarde van het stellen van zekerheid verbinden als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij (artikel 235 Rv).
Bij de beoordeling van dit incident gaat het hof uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Zou een beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berusten, dan kan het hof daaraan gevolgen verbinden voor de uitvoerbaarheid.
3.7.
Partijen zetten over en weer uiteen welke posten al dan niet betrokken moeten worden bij het bepalen van de vermogensrechtelijke afwikkeling van de beëindiging van het huwelijk tussen partijen. Naar het oordeel van het hof gaat het in het kader van de voorliggende incidentele vordering te ver om een oordeel te geven over deze posten, zodat het hof niet nader zal ingaan op hetgeen partijen in dat kader hebben aangevoerd.
Belangenafweging
3.8.
Het hof overweegt dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd waarom aan haar belangen meer gewicht moet worden toegekend dan aan de belangen van de man. Duidelijk is dat partijen het niet eens zijn over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de beëindiging van hun huwelijk en dat partijen sterk van mening verschillen over de hoogte van het in dat kader van de een aan de ander te betalen bedrag. Dat de vrouw het gerechtvaardigd vindt dat bij toedeling van de woning aan de man in één keer tussen partijen wordt afgerekend, is echter geen grond om de voorwaarde van zekerheidstelling aan de tenuitvoerlegging te verbinden. Dat sprake zou zijn van een incassorisico heeft de vrouw naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft niet toegelicht waaruit het door haar gestelde incassorisico blijkt. Sterker nog, de vrouw stelt dat de man de woning mogelijk moet verkopen wanneer na levering van de woning aan de man komt vast te staan dat hij nog een bedrag aan de vrouw verschuldigd is, alsook dat het de verwachting is dat de woning de komende tijd enkel in waarde zal stijgen. Dit biedt de vrouw juist een mogelijkheid om een eventuele toekomstige vordering op de man te verhalen. Van een doorslaggevend incassorisico is het hof dan ook niet gebleken.
3.9.
Alles bij elkaar ziet het hof geen aanleiding om aan de tenuitvoerlegging de voorwaarde van zekerheidstelling te verbinden. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
De conclusie
3.10.
De incidentele vordering zal worden afgewezen. De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
3.11.
Het hof bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident van de vrouw
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, M.H.F. van Vugt en K. Mans, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026